gemeenteraad van leiden. 61 INeEKOHES S TI K li l'.\. N°. 121. Leiden, 10 Mei 1905. Wij hebben de eer U hiernevens aan te bieden het concept sreglement voor de werklieden in dienst van de gemeente Leiden", benevens het daaromtrent door de commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen uitgebracht advies. Alvorens evenwel onze meening omtrent de door de com missie ter sprake gebrachte punten kenbaar te maken, wen- schen wij een korte beschouwing te doen voorafgaan omtrent de wijze, waarop het Reglement in den vorm, waarin het u ten slotte wordt aangeboden, is tot stand gekomen. Het Reglement is bestemd om te werken voor alle werklieden in dienst der gemeente, onverschillig bij welken tak van dienst zij werkzaam zijn. Wie die werklieden zijn, zal ingevolge het bepaalde bij art. 1 nader door ons college worden aange wezen. Inzonderheid hebben wij op het oog de eigenlijke «stads- werklieden", dat zijn de werklieden, verbonden aan het bureau van publieke werken; die werkzaam aan de gasfabriek; die verbonden aan het openbaar slachthuis; en eindelijk die, in dienst bij de gestichten «Endegeest en Rhijngeest". Voorts kunnen natuurlijk nog andere betrekkingen worden aange wezen, wier bekleeders door ons tot werklieden worden ver klaard, maar in hoofdzaak zijn het toch zij, die behoorentot de genoemde rubrieken. Zoo ligt het niet in de bedoeling dat de brugwachters en de politieagenten aan het Reglement zullen worden onderworpen Voor dezen toch bestaan reeds en be- hooren te bestaan zeer bijzondere regelingen, die onmogelijk aan de algemeene regeling pasklaar kunnen worden gemaakt. Uit het bovenstaande blijkt reeds dat het Reglement bezwaar lijk in de regeling van bijzonderheden kan vervallen. De werk lieden in de verschillende takken van dienst hebben zeer ver schillende werkzaamhedenzij verkeeren in zeer uiteenloopende omstandigheden; hun dienst stelt zeer verschillende eischen. Het Reglement kan en behoort dus alleen datgene te bevat ten, wat zonder bezwaar op de werklieden in al die verschil lende takken van dienst kan worden toepasselijk verklaard. Daaraan kunnen zich dan andere, meer in bijzonderheden af dalende dienstregelingen aansluiten, welke de hoofden van de verschillende takken van dienstieder voor zijn departe ment, kunnen vaststellen. Maar ook zoo opgevat was de taak van den samensteller nog niet gemakkelijk. Immers langzamerhand waren in de verschillende takken van dienst verscheidene deels geschre ven, deels ongeschrevendeels door de bevoegde machtvast- gestelde, deels slechts op gewoonte gebaseerde regelingen tot stand gekomen, waarmede bij de samenstelling van het algemeen Reglement noodwendig behoorde te worden reke ning gehouden. Voorrechten waren toegekendwelke behoor den te worden ontzien; dienstregelingen ingevoerd, waarop maar niet zoo aanstonds was terug te komen. Nu en dan moest daarom tot een uitzonderingsbepaling toevlucht worden genomen. Eindelijk behoorde rekening te worden gehouden met de door Uwe Vergadering vastgestelde bepalingen omtrent mini mum-loon en maximum-arbeidsduur in bestekken van ge meentewerken. Immers al konden sommige dier bepalingen voor enkele bedrijven niet strikt noodzakelijk worden geacht en al kostte het daarom eenige moeite de betrokken hoofden van dienst van de noodzakelijkheid van een of andere rege ling te overtuigen, het ging toch niet aan dat de gemeente aan hare eigen werklieden zou onthouden, wat zij aan de aannemers van gemeentewerken in het belang van hun werk lieden en van goed werk meende te moeten voorschrijven. Allicht toch zou dan de gemeentezij het ook ten onrechte het verwijt treffendat haar eigen werklieden door haar min der goed behandeld werdendan zij dit van aannemers van gemeentewerken meende te mogen eischen. In de tweede plaats zij opgemerkt dat het werklieden reglement niet bedoelt te geven een eigenlijk «arbeidscon tract". Meer wordt beoogd, wat men gewoon is te noemen, de regeling van de «rechtspositie" der gemeentewerklieden tegenover de gemeente. Het Reglement geelt aan eenerzijds de verplichtingen, anderzijds ook de rechten van alle werk lieden in dienst van de gemeente waarop het toepasselijk is. Veel onzekers, dat tot dusver in de positie der werklieden bestondzal na de totstandkoming van dit Reglement zijn weg genomen. Willekeurige of ongelijke behandeling zal uitgesloten zijn. Dit is het wat vooral aan het Reglement voor den werk man zoo groote waarde geeft. Uit het bovenstaande blijkt reeds dat het Reglement on mogelijk kon tot stand komen zonder onderling overleg tusschen de verschillende diensttakken. Nadat onder leiding van den wethouder van fabricage een algemeene regeling was ontworpen, waarin alles was opgenomen, wat z. i. in een regeling van de rechtspositie der gemeentewerklieden thuis behoorde, werd daaromtrent door hem overleg gepleegd met de betrokken hoofdambtenaren. Omgewerkt, in verband met door dezen geopperde bezwaren of gegeven wenken, bereikte het daarop ons college. Ons college won advies in bij de verschillende betrokken raadscommissies, wier rapporten in de Leeskamer ter inzage liggen en ging daarna tot voorloopige vaststelling over. Intusschen scheen het billijk en wenschelijk dat omtrent den inhoud ook zij zouden worden gehoord, voor wie het bestemd was in de eerste plaats te werken. Aan be denkingen, in den kring onzer arbeiders zeiven gerezen, behoorde zooveel mogelijk te worden tegemoet gekomen; bovendien zoude taak der latere vaststelling worden verlicht, indien men vooraf bij de samenstelling met hunne bezwaren had kunnen reke ning houden. Zoo werden omtrent het voorloopig vastgestelde Reglement dus ook de gemeente-werklieden-vereenigingen «Recht en Plicht," en St. Antonius van Padua" en de Leidsche gasbewerkersvereeniging «Verbetering zij ons streven" ge hoord. Wederom werden daarop eenige wijzigingen aangebracht. Ten slotte ging nu het Reglement naar de commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen, wier rapport hierachter als bijlage is opgenomen. Na bovenstaande uiteenzetting komt het ons voor, dat wij ons van een nadere schriftelijke toelichting van de meeste artikelen van het Reglement kunnen onthouden. Raadpleging van de verschillende rapporten der betrokken raadscommis sies zal meestal duidelijk maken waarom ten slotte de bepa lingen zoo en niet anders werden vastgesteld. Bovendien kunnen bij de behandeling nog alle gewenschte inlichtingen monde ling worden verstrekt. In hetgeen volgt meenen wij ons dan ook in hoofdzaak tot eene bespreking van de door de com missie voor de Huishoudelijke Verordeningen gemoveerde pun ten te mogen beperken. Bij art. 2 merkt de commissie op dar het aanbeveling zou verdienen niet nu eens van «het zooveelste levensjaar in getreden zijn" dan weer van «het zooveelste levensjaar be reikt hebben" te spreken, maar steeds de laatste uitdruk king te gebruiken. Aan dezen wensch kan moeilijk worden gevolg gegeven. Immers het geldt hier aanduiding van het begin en van het eindpunt van den termijn, gedurende welken men tot arbeider kan worden aangesteld. Men moet een zekeren leeftijd bereikt hebben en mag een anderen leeftijd nog niet bereikt hebben. Het eerste nu is gemakke lijk te zeggen. Immers op den 18en verjaardag heeft men den leeftijd van 18 jaar bereikt, maar om uit te drukken dat de arbeider niet ouder mag zijn dan 35 jaar kan men niet zeg gen, dat hij den 36-jarigen leeftijd niet mag bereikt hebben, omdat dan nog het geheele 36e levensjaar binnen de grens valt. Men zou dus moeten zeggen: «niet den leeftijd van 35 jaar en 1 dag bereikt hebben," maar dan verdient toch de uit drukking «niet het 36e levensjaar zijn ingetreden" de voorkeur. Ten aanzien van de bedenking der commissie tegen het laatste lid van art. 2 merken wij op, dat de geneeskundige keuring der vrouwelijke dienstboden van «Endegeest" en «Rhijngeest" op uitdrukkelijk verlangen van den Geneesheer- Directeur dier inrichtingen is vervallen, omdat, waar het reeds thans zooveel moeite kost dienstboden voor die gestichten te krijgen, dit bij verplicht geneeskundig onderzoek nog veel bezwaarlijker zou gaan. Bij art. 4 maakt de commissie bezwaar tegen de bepaling dat de werkman, behoudens uitdrukkelijke vergunning, geen loonarbeid voor anderen mag verrichten. Zij ziet hierin een ongemotiveerde vrijheidsbeperking. Hoezeer de meeningen omtrent dit punt verdeeld zijn kan blij ken uit de verschillende rapporten. De commissie van fabricage zou het verrichten van loonarbeid voor anderen steeds, zonder uitzondering, willen verbieden. Daarentegen gaat weer de commissie voor de gasfabriek met de meerderheid van die voor de huishoudelijke verordeningen mede en zou zij het ook zonder vergunning steeds willen toestaan. Ons scheen met den Geneesheer-Directeur van «Endegeest" en «Rhijn geest" de middenweg ook hier de veiligste. Als regel het verbod, omdat de gemeente aanspraak heeft op de volle werkkracht van hem die in haar dienst is. Maar tevens, waar dit zonder bezwaar kan, de uitzondering mogelijk gemaakt. Op deze wijze wordt rekening gehouden met het belang van den werkman en tevens tegen misbruik gewaakt. Overigens schijnt ons de bepaling van het concept de voorkeur te verdienen boven die aangegeven door de commissie, omdat zij veel duidelijker doet uitkomen, dat het verbod regel moet zijn en slechts in exceptioneele gevallen de Directeur gewenschte vergunning moet verleenen. Het le lid van art. 5 zal, meent de commissie, tot moeielijk- heden aanleiding geven omdat het niet altijd gemakkelijk zal zijn uit te maken waar zich de naastbij gelegen grens der andere gemeente bevindt. Zoo letterlijk behoort evenwel de bepaling niet te worden opgevat. Bedoeld is uitteraard dat steeds een weg zal worden gevolgd en dan komen voor de toepassing van dit artikel slechts 3 wegen in aanmerking: de I

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 1