36
DONDERDAG 23 MAART 1905.
respectievelijk 72.000.— zal worden betaald. Van deze ver
wachting gaat de meerderheid uit en dan zal dus de geheele
verbetering van onze bruggen komen ten laste van de provincie.
Wij zouden, wanneer de vaart werd omgelegd, in de
toekomst weinige uitgaven hebben, zegt men. Maar mag ik
opmerken, dat wij in de eerste jaren zullen behouden de
uitgave aan traktementen van de 6 brugwachters, die over
compleet worden. Die brugwachters kunnen niet zoo maar
dadelijk worden afgedankt! Althans de eerste jaren zullen wij
dus op deze functionarissen niets kunnen uitsparen. Het
argument van den heer Pera, dat de bezoldigingen van de brug
wachters, die dan niet meer noodig zijn, zullen kunnen worden
uitgespaard, is dus een argument van weinig belang.
Thans kom ik tot de beweringen van den heer van Dissel.
Ik had gedacht, dat de heeren van Dissel en de Goeje met
de meerderheid van Burg. en Weth. zouden medegaan. Toch
maak ik mij nog eene kleine illusie en wel deze, dat die
heeren zich zullen kunnen vereenigen met het le punt van
onze conclusie. Want zij moeten niet uit het oog verliezen,
dat, zooals deze heeren hun standpunt hebben verdedigd, de
conclusie, waartoe zij zijn gekomen, valt tusschen de conclusie
van de meerderheid van ons College en die van de minder
heid. ik kan mij voorstellen, dat de heer van Dissel aldus
zou willen redeneeren: ik wil wel de vaart niet tot eiken
prijs buiten Leiden brengen, maar dan zullen wij niet zooveel
moeten behoeven te betalen als Gedeputeerde Staten vragen.
Wij zouden desnoods later eenige tegemoetkoming kunnen
geven, maar datgene wat Gedeputeerde Staten vergen, wenschen
wij niet te geven. Maar ook in dat systeem kan men
medegaan met het eerste punt van de conclusie van Burg.
enWeth., nl. datde doorvaart niet behoort te worden prijsgegeven
indien met de provincie eene op aannemelijke voorwaarden berus
tende overeenkomst kan worden aangegaan. En wanneer men
vóór het eerste punt stemt, dan kan men toch tegen het
tweede en derde punt stemmen.
Het komt mij voor, dat dit het standpunt is, dat de heer
van Dissel kan innemen. Ik hoop, dat hij zoowel als de heer
de Goeje zich zullen kunnen vereenigen met het eerste punt
van onze voordracht, zij het dan ook dat zij tegen de andere
punten stemmen.
De heer van Hoeken. M. d. V. U hebt een beroep gedaan
op den Raad, om te stemmen voor de conclusie van de meer
derheid van het Dagelijksch Bestuur, en als wij met die meer
derheid mede zouden gaan, dan zouden verschillende beper
kende bepalingen aan Gedeputeerde Staten kunnen worden
voorgesteld, waardoor de bezwaren, waarvan het verkeer te
land zeer veel schade en last ondervindt, zouden worden ver
minderd. Ik wensch er op te wijzen, dat men zich daarvan
niet te veel voor moet stellen. In '1883 had men dezelfde
quaestie, en toen door een der leden er op gewezen werd,
dat de bepalingen te beperkend werden, werd door den Voor
zitter geantwoord, dat men meester bleef in eigen huis. Maar
de geschiedenis heeft geleerd, dat nog geen drie maanden
later, in 1884, de Raad der gemeente Leiden volkomen heeft
moeten toegeven aan de wenschen van Gedeputeerde Staten,
waardoor zij zeggenschap kregen binnen de gemeente. Alleen
heeft de gemeente Leiden het zoover kunnen brengen, dat het
verkeer te lande slechts zoodanig belemmerd werd, dat niet
meer dan twee schepen tegelijk konden doorvaren.
Al zou in den Raad gestemd worden over het behouden
van de doorvaart door Leiden, als alle kosten door de provincie
zouden worden gedragen, zelfs dan nog zou ik mij daartegen
moeten verklaren, omdat de autonomie van de gemeente
Leiden in dezen verschrikkelijk wordt belemmerd. Want
wanneer op dit voorstel werd ingegaan, dan zou het niet meer
zijn, dat Burg. en Weth. konden bepalen, dat niet meer dan
twee schepen tegelijk door de bruggen mogen doorvaren
neen, dan zal men zelfs sleepbooten met zes tot tien schepen
aan de bruggen hebben door te laten. En wat II, mijnheer
de Voorzitter, hebt gezegd ter bestrijding van de opmerking
van den heer Pera, n.l dat de brugwachterstraktementen niet
zullen kunnen worden uitgespaard dat is voor een oogenblik
wel waar, maar er zijn toch verschillende wegen, waarlangs
die tractementen wel kunnen worden ingekrompen, b.v. door
die brugwachters in anderen dienst van de gemeente te doen
overgaan. Bovendien, ook zelfs wanneer de provincie de kosten
zou betalen van alle veranderingen aan de bruggen enz., dan
nog zou de gemeente in de toekomst komen te staan voor
zeer belangrijke uitgaven aan onderhoud van de wallen en
kaaimuren. Men moet toch niet uit het oog verliezen, dat de
wallen, door de doorvaart, die men bij den normalen waterstand
op een diepte van 2.60 M. of 3.20 N. A. P. wil brengen, over
een bodembreedte van 12 meter, aan onderhoud groote sommen
zullen vergen. Onze wallen en bodem zijn er niet op berekend.
Verder is zoo straks door den heer Juta gezegd, dat het
verkeer te lande niet zoozeer door de doorvaart wordt belem
merd, want uit het onderzoek van den Havenmeester over
6 dagen ingesteld is het geblekendat gemiddeld 42 schepen
per dag door de vaart komen. Gelukkig heb ik juist bij mij
een klein stukje uit het Leidsch Dagbladdat verslag geeft
over de doorvaart in het jaar 1902. En uit dat verslag blijkt,
dat in 1902 de brug aan de voormalige Witte Poort 22,405
malen is geopend. Deel ik dat cijfer nu door 365, dan kom
ik op 61 per dag, hetgeen bijna de helft meer is dan het
getal schepen, door den heer Juta genoemd.
Men heeft in 1901, juist om aan de belemmering van het
verkeer te lande tegemoet te komen, de vaart, die hier
door Gedeputeerde Staten is gestipuleerd als vaart B
door den Nieuwen Rijn, langs het Gangetje, van brug- en
havengeld vrijgesteld. Het gevolg daarvan is geweest, dat
men aan haven- en bruggelden bijna f 700.— per jaar heeft
moeten derven.
De heer Korevaar heeft daarstraks gezegddat hij het
betoog van den heer Juta omtrent de argumentenneergelegd
in het rapport van den Havenmeester niet voldoende heeft
kunnen volgen. Ik heb het wel kunnen doenen ik moet
zeggen, dat ik het betreur, dat de verdediger van het stand
punt van de meerderheid van Burg. en Weth. zich over dat
rapport heeft uitgelaten op eene wijze, die zeer zeker naar
mijne meening evenzeer zou zijn te laken geweest wanneer
een Gemeenteraadslid dat deed, maar allerminst van een
lid van het College van Burg. en Weth. te pas komt.
De heer Juta heeft niet meer of minder gezegd of dat
rapport zou geweest zijn in het eigenbelang van den ambte
naar. Ik meen hiertegen te moeten protesteeren. Wanneer
wij een rapport krijgen van een onzer ambtenaren, mogen
en kunnen wij verwachten dat zulk een rapport objectief is
opgesteld en ik had allerminst verwacht uit den mond van
den heer Juta eene dergelijke argumentatie te moeten hooren.
M. d. V. Als straks de gewijzigde conclusie van de meer
derheid van het Dagelijksch Bestuur in stemming komt, zal
ik mij daartegen moeten verklaren.
De heer Juta. M. d. V. Ik was niet voornemens op de ver
schillende argumenten, die zijn aangevoerd, te antwoorden.
Met U geloof ik, dat de meerderheid van den Raad, ook na
de verklaring van de heeren van Dissel en de Goeje, niet zal
zijn toegedaan het beginsel van de meerderheid van Burge
meester en Wethouders en daar ik de discussie niet onnoodig
wil rekken zou ik maar gezwegen hebben. Alleen wensch ik
te refuteeren de aantijging van den heer van Hoeken, naar
aanleiding van hetgeen ik heb gesproken over het rapport
van den Havenmeester.
Mijnheer de Voorzitter, ik heb alleen de conclusie getrokken,
dat als de vaart buiten Leiden om wordt gelegd, daardoor de
werkzaamheden van den Havenmeester zullen verminderen.
En nu ontzeg ik aan den heer van Hoeken het recht om
daaruit die verstrekkende en onaangename gevolgtrekking te
maken, zooals hij dat gedaan heeft. Ik heb het rapport van
den Havenmeester gevolgd en ik heb het moeten volgen om
de conclusies, waartoe hij is gekomen, te bestrijden, omdat
ik meende, dat het in het belang van de gemeente was den
indruk, dien het rapport van den Havenmeester heeft gemaakt,
niet onweersproken te doen blijven.
De heer Pera. M. d. V. Nu het oogenblik van stemmen
nadert, wil ik toch nog even constateeren wat bij het begin
van deze vergadering is medegedeeld, n.l. het resultaat van
het onderzoek van de Vereeniging »Leidens Belang". Deze
Vereeniging is vergaderd geweest, de oproeping heeft plaats
gehad, zoodat heel Leiden het kan weten. Ik heb gisteravond
in die vergadering zitten werken met kurketrekker en nijp
tang om ook maar één woord los te krijgen ter verdediging
van het blijven van de doorvaart door Leiden. Maar som
mige Raadsleden zijn er bij tegenwoordig geweest en kunnen
het getuigen het is mij niet gelukt, liet is hier een kwestie
van eigenbelang en gewoonlijk staat men niet van verre als
er erkende geldelijke belangen op het spel staan. Na alles
wat omtrent deze zaak al besproken is, meende ik goed te
doen dat nog even in de vergadering te constateeren.
Mijnheer de Voorzitter, u hebt gezegd, dat de verplaatsing
van den waterweg om Leiden nog verschillende kosten zal
medebrengen, bv. aan tractementen van de brugwachters, die
niet zoo ineens kunnen worden afgedankt. Dat is voor het
moment wel waar, maar wij zien ook nog een weinig in de
toekomst. En al zullen wij nu niet oogenblikkelijk de geldelijke
voordeelen van de verlegging van de vaart geheel kunnen
genieten, omdat de brugwachters er eenmaal zijn, dat zal
maar van tijdelijken aard wezen en op den duur zal die zaak
wel terecht komen.
De heer Bosch. M. d. V. Ik wenschte nog even terug te
komen op wat wij zouden kunnen noemen het incident van
HoekenJuta. Aangaande die kwestie had ik willen zeggen
hetgeen de heer van Hoeken heeft in het midden gebracht.
Inmiddels doet het mij genoegen uit de verklaring van den
heer Juta te hebben kunnen begrijpen, dat wij die uitdrukking
niet hebben op te vatten, zooals zij is gebezigd. Alleen constateer