2
Verder zal, ten einde van een voldoend toezicht bij het
zwemmen verzekerd te zijn en ongevallen zooveel mogelijk
te voorkomen, aan den reeds vrij bejaarden opzichter
van de zwemplaats een in het zwemmen bedreven helper
moeten worden toegevoegd, aan wien des winters andere
werkzaamheden kunnen worden opgedragen, terwijl dan de
tegenwoordige helper weder belast kan worden met zijn eigen
lijken arbeid, waaraan hij thans des zomers onttrokken is.
Hoewel niet kan worden voldaan aan den wensch van het
Bestuur der Leidsche Zwemclub om voortaan van gemeente
wege onderricht in het zwemmen te doen geven, zoodat dit
dus niet tot de taak van den nieuw aan te stellen werkman
zal behoorenzoude hij toch, wanneer zijne werkzaamheden
zulks toelaten, aan hen, die zich in het zwemmen oefenen,
eenige aanwijzingen kunnen geven.
Eindelijk deelen wij U nog mede, dat het in ons voor
nemen ligt eene regeling voor het gebruik van de zwemplaats
vast te stellen en daarin o.a. het dragen van een behoorlijke
zwembroek verplichtend te stellen.
Tot het van gemeentewege in gebruik geven en op de
zwemplaats bewaren van zwembroeken, zooals door den Di
recteur van Gemeentewerken wordt voorgesteld, behoort echter,
naar wij met de Commissie van Fabricage meenen, voorloopig
niet te worden overgegaan. Behalve toch dat hiervoor de op
richting van een bergplaats noodig wordt, zullen ook de jaar-
lijksche uitgaven voor de zwemplaats vermeerderen, daar het
onderhoud en de aauvulling der zwembroeken betrekkelijk
hooge kosten veroorzaakt en bovendien nog een beambte zou
moeten worden aangesteld voor het voortdurende toezicht
in de bewaarplaats en de zorg voor het weder inleveren der
zwembroekendie de invoering van den voorgestelden maat
regel zoude medebrengen.
Zij, die van de zwemplaats gebruik maken, zullen zeiven
voor zwembroeken moeten zorgen, üok tot dusverre heeft het
tot geen bezwaar aanleiding gegeven, dat de bezoekers, voor-
zooveel zij van een zwembroek gebruik maakten, deze naar
en van de zwemplaats medenamen.
Naar aanleiding van het vorenstaande hebben wij de eer
U thans in overweging te geven een bedrag van f 1600 te
onzer beschikking te stellen om de bovenvermelde verande
ringen in de zwemplaats te doen uitvoeren, machtiging te
verleenen tot de aanstelling van een werkman en tot de vast
stelling van den hierbij overgelegden staat van af- en over
schrijving over te gaan.
Op den post voor onvoorziene uitgaven zijn f 11704.
beschikbaar.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 4. Leiden, 4 Januari 1905.
Bij Raadsbesluit van 6 April 1899 (Zie Ingek. St. n°. 57)
werd besloten tot ontbinding van de d.d. 15 Maart 1652,
1 October 1660 en 5 November 1662 met de gemeente Zoe-
terwoude gesloten contracten betreffende het onderhoud der
»banwerken" aan den Hoogen Rijndijk. Dientengevolge ver
vielen de jaarlijksche uitkeeringen van de gemeente Zoeter-
woude aan de gemeente Leiden tot een gezamenlijk bedrag
van f 87.50, terwijl omgekeerd de gemeente Leiden werd
ontslagen van het onderhoud der ban werkenvoor zoover op
Zoeterwoudsch grondgebied gelegen.
Slechts Leidens onderhoudsplicht kwam dus door boven
genoemd raadsbesluit te vervallen; in het eigendomsrecht op
den berm kon dit besluit geenerlei wijziging brengen. Indien
Leiden tevens eigenaar van den berm was, bleef het diten
in de kadastrale tenaamstelling werd dan ook geenerlei wijzi
ging gebracht.
Een gevolg hiervan was, dat Gedep. Staten bij het ver
leenen van vergunningen tot demping en overbrugging
van de sloot langs den Hoogen Rijndijkde belanghebbenden
er steeds opmerkzaam op bleven makendat voor die werken
ook vergunning van de gemeente Leiden noodig was, terwijl
deze gemeente, als ontslagen van den onderhoudsplicht der
banwerken, bij het al of niet verleenen dier vergunning
geenerlei belang meer had en de belanghebbenden op hun
beurt verwees naar het gemeentebestuur van Zoeterwoude.
üok kwam het nog wel voor, dat Leiden, aangezien het op
liet kadaster als eigenaar te boek staat en dus als onder
houdsplichtige wordt beschouwd, ten onrechte wegens ge
brekkig onderhoud der banwerken werd aangesproken.
Eindelijk merken wij nog op, dat de gemeente Leiden na
genoemd raadsbesluit ook de beschikking over de beplanting
op de bermen, welke het tot dusver als een sequeel van
haar onderhoudsplicht bad beschouwd aan Zoeterwoude heeft
overgelaten.
Alles tezamen genomen komt het ons daarom wenschelijk
voor, ten einde verder misverstand uit den weg te ruimen,
dat thans ook de kadastrale tenaamstelling van de ban
werken worde gewijzigd in dien zindat die werkenvoor
zoover in Zoeterwoude gelegenten name worden gesteld van
de gemeente Zoeterwoude.
En ten einde daartoe te kunnen geraken zal het noodig
zijn dat de eigendom dier werken aan Zoeterwoude wordt
overgedragen, welke afstand, naar het ons voorkomt, koste
loos zal kunnen geschieden aangezien de gemeente Leiden
bij het behoud van dien eigendom geenerlei belang meer heeft.
Mitsdien geven wij u in overweging te besluitende
werken, behoorende tot de zoogenaamde »banwerken", voor
zoover onder Zoeterwoude gelegenkosteloos aan de gemeente
Zoeterwoude in eigendom af te staanonder bepaling dat
de overdrachtskosten door beide partijen gelijkelijk zullen
worden gedragen.
Aan. den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 5. Leiden, 6 Januari 1905.
Wij hebben de eer U mede te deelen dat er bij ons tegen
de inwilliging van het hierbij overgelegd verzoek van J.
Kriest Jz. geene bedenkingen bestaan.
Wij geven u daarom in overweging aan J. Kriest Jz. de bij
art. 3b der verordening op het bouwen en sloopen vereischte
vergunning te verleenen voor het maken, overeenkomstig de
overgelegde teekening, van een houten gebouw tot berging
van tuingereedschappen enz. op het terrein gelegen aan de
Witte Rozenlaari n°. 25, kadastraal bekend onder Sectie M
Nis. 256 tot en met 263.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen:
Johannes Kriest Jzn., Bloemist, wonende te Leiden, Witte
Rozenlaan 25 verzoekt de vergunning van uwen raad tot het
bouwen van een houten schuur tot berging van tuingereed
schappen enz op zijn tuin gelegen aan de Witte Rozenlaan
N°. 25 Kadaster Sectie M. Nos. 256 tot en met 263.
Leiden, 2 Jan. 1905. J. Kriest Jzn.
N°. 6. Leiden 6 Januari 1905.
Ter uitvoering van het besluit, genomen bij de vaststelling
van Volgnr. 118 van de begrooting over het loopend dienst
jaar, waarbij een bedrag van f 800.— werd uitgetrokken als
jaarwedde voor den ambtenaar, belast met de uitvoering van
de woningwet, en onder verwijzing naar onze toelichting,
opgenomen onder n°. 174 van de Ingekomen Stukken van
verleden jaar, stellen wij u voor thans tot de benoeming van
bovenbedoelden ambtenaar over te gaan en daartoe te benoemen
den heer K. F. H. van Hiele, alhier.
De heer van Hiele is van den aanvang af met de voorbe
reidende werkzaamheden van dezen tak van dienst belast ge
weest en heeft als tijdelijk ambtenaar getoond voor deze
betrekking alleszins geschikt te zijn.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 7. Leiden, 6 Januari 1905.
Onder mededeeling dat noch bij de commissie van fabricage
noch bij ons college bezwaar bestaat tegen inwilliging van
het hierbij overgelegd verzoek van I. J. Lolkes de Beer en H.
J. de Haan, mits daaraan de gebruikelijke voorwaarden
worden verbonden, hebben wij de eer U voor te stellen:
a. aan adressanten voornoemd, behoudens rechten van derden,
vergunning te verleenen tot het dempen van het gedeelte
sloot langs den Mare Singel, ter lengte van ongeveer
32 M., gelegen vóór het perceel, kadastraal bekend gemeente
Leiden, Sectie K no. 160—894,
onder voorwaarde:
1°. dat het gedeelte sloot ontdaan worde van bodem- en
drijfvüil en daarna worde aangevuld met zuiver zand tot
nader door Burgemeester en Wethouders aan te geven hoogte;
2°. dat over de geheele lengte van het gedeelte sloot een
riool, inw. wijd 40 bij 60 cM., van cementen bodem-en kruin
stukken, op doorgaande grondplank van voldoende zwaarte
worde gelegd, met den bodem binnenwerks op 1.15 M. N.
A. P. en dit riool in oostelijke richting volgens nadere aanwijzing
van Burgemeester en Wethouders in aansluiting worde gebracht
met het riool, dat krachtens Raadsbesluit d.d. 17 November
1904 in het aangrenzende slootgedeelte zal worden gelegd
3°. dat het riool volgens nadere aanwijzing voorzien worde van
a. één ruimdamkast, van nader op te geven afmetingen, met
den bodem binnenwerks op een diepte van 1.30 M. q- N. A.