137
De ons te verleenen vergunning zoude dan natuurlijk in
sluiten dat aan geen ander vergunning verleend wordt om
op bedoelde terreinen banen aan te leggen.
2. In verband met de door de Gemeente in vorige jaren
gemaakte kosten voor de veiligheid en het onderhoud der
Singelbanen, verzoeken wij U. E. A. ons een subsidie te willen
verleenenwelks bedrag telken jare door U. E. A. aan het
einde van den winter zoude kunnen worden vastgesteld, om
zoodoende rekening te kunnen houden met de in dezen door
ons gemaakte meerdere of mindere kosten, welke vroeger ten
laste van de Gemeente kwamen.
3. Verzoeken wij U. E. A. ons wederom toestemming te
verleenen, een houten tent te plaatsen op den walkant van
het Kort-Rapenburg, en c. q. stoelen op het Galgewater bij
het Kort-Rapenburg en het Kort-Galgewater.
't Welk doende
Het Bestuur der Zuid-Hollandsche lJsvereeniging,
afd. Leiden
J. H. Slicher, Voorzitter.
P. C. Molhuysen, Secretaris.
No. 285.
Leiden, 20 December 1904.
De hierbij overgelegde verzoeken van het Bestuur van de
Landbouwvereeniging te Leiderdorp en van de afdeeling
Oegstgeest en Omstreken van de Hollandsche Maatschappij
van Landbouw geven ons, gehoord het advies van de com
missie voor het openbaar slachthuis, geen aanleiding U
eenige wijziging van art. 3 der verordening van 22 Januari 1903
(Gem.BI. n°. 4) voor te stellen. In het uitvoerige en zeer gemoti
veerde rapport van den Directeur van het openbaar slacht
huis, ter zake aan ons college uitgebracht, wordt op klem
mende wijze uiteengezet dat wijziging der verordening niet
alleen niet noodig is, maar bovendien niet ernstig genoeg
kan worden ontraden. In hoofdzaak meenen wij U dan ook
naar den inhoud van dat rapport te mogen verwijzen en ons
hier te kunnen bepalen tot een korte uiteenzetting der argu
menten, op grond waarvan wij met de commissie van het
slachthuis van meening zijn, dat niet op het verzoek van
adressanten behoort te worden ingegaan.
Wat dan vragen adressanten?
Dat vee, hetwelk ziekteverschijnselen vertoont, onmiddellijk
van de markt zal worden verwijderd, zoo het reeds aange
voerd is, of van de markt zal worden geweerd.
Welnu, het een zoowel als het andere geschiedt reeds thans.
Adressanten willen dan ook feitelijk wat anders. Zij willen
dat het vee van de markt wordt verwijderd maar niet tevens
naar het openbaar slachthuis zal worden gebracht om te
worden gekeurd. En zij willen dat het vee van de markt zal
worden geweerd niet door de thans geldende preventieve
maatregelen, waardoor het vee tevens buiten de gemeente
gehouden wordt, maar alleen door daadwerkelijk den toegang
tot de markt te beletten. Maar noch door het een, noch door
het ander zou het doel worden bereikt, door Uwe Vergadering
bij het samenstellen van die verordening beoogd. Dat doel
was: verheffing van de reputatie van de Leidsche veemarkt
en bevordering van de hygiène. Daarom moet invoer van
ziek veemet de bedoeling om het in Leiden te verhandelen
of te slachten, zooveel mogelijk worden tegengegaan. En daarotn
ook moet vee, dat ziekteverschijnselen vertoont, vooral met
het oog op besmettelijke ziekten, behoorlijk worden onderzocht
en moet dit vee of het daarvan afkomstige vleesch alleen dan
worden teruggegeven, wanneer dat zonder eenig gevaar kan
geschieden. Én daarom ook is het niet voldoende dit vee
alleen daadwerkelijk van de markt te weren, omdat het dan
óf wel elders in de gemeente kan worden verhandeld óf wel
na eenige oogenblikken toch weer op de markt kan worden
binnengesmokkeld. Dit nu behoort juist te worden voorkomen,
en dat kan niet beter geschieden dan door den overtreders
de nadeelen te doen gevoelen, die de tegenwoordige verorde
ning meebrengt en die Zij steeds aan eigen schuld of onvoor
zichtigheid te wijten zullen hebben.
En onbillijk is de bestaande regeling allerminst. Blijkt het
dier bij onderzoek niet ziek, dan worden de kosten van het
onderzoek niet in rekening gebracht. Is het wel ziek, dan
ligt het toch voor de hand dat door den overtreder de kosten
worden betaald van het onderzoek van door hem in strijd
met de verordening ingevoerd vee.
De nieuwe bepalingen hebben dan ook uitmuntend gewerkt.
»Met beslistheid" zegt de Directeur van het slachthuis, »mag
gezegd worden dat de handel in ziek vee, vooral in sterk
vermagerde en uitgeteerde slachtdieren, welke handel in
Leiden bloeide, sterk verminderd is." Daarbij kwam het slechts
een paar maal voor, dat de dieren zoo ziek waren, dat vervoer
onmogelijk was en tot slachten moest worden overgegaan. En
ook in die gevallen werd het vleesch nog niet steeds afge
keurd. Tot strafrechtelijke vervolging van de overtreders der
verordening werd nimmer overgegaan.
Blijkt dus reeds uit het bovenstaande het ongegronde van
verschillende door adressanten aangevoerde motieven, wij
willen omtrent die motieven ten slotte nog dit opmerken.
Dat de veehouders ziekteverschijnselen niet zouden kunnen
onderkennen is onjuist, waar immers alle ziekteverschijn
selen bedoeld zijn en veehouders veelal beweren dit nog beter
te kunnen dan de veeartsen zelf. Bovendien ook de wet van
1870 tot regeling van het veeartsenijkundig staatstoezicht
eischt deze kennis.
Dat het afkeuringsmerk de verkoopwaarde van het vee
doet verminneren, moge waar zijn, dit is een noodzakelijk
gevolg van den minderwaardigen toestand van het dier en
men vergete bovendien niet dat de eigenaar, zoodra het dier
buiten de gemeente is gebracht, dit merk weder gemakkelijk
kan verwijderen.
Dat eindelijk het slachten van het dier dit nog veel meer
in waarde doet verminderen is volkomen onjuist, omdat slach
ting alleen plaats heeft, wanneer het dier niet meer vervoerd
kan worden en dus den dood nabij is. In zoodanig geval verhoogt
het slachten de waarde in plaats van die te verminderen.
Dit alles te zamen genomen, en bedenkende dat de reputatie
van onze Leidsche veemarkt en de belangen van de openbare
hygiène vóór alles moeten worden hooggehouden en dat de vee
houders de nadeelen die zij bij de bestaande regeling eventueel
kunnen lijden, slechts aan zich zeiven te wijten hebben, kunnen
wij dan ook geen termen vinden om in die regeling eenige
wijziging voor te stellen en geven wij U dus overeenkomstig
het advies van de commissie voor het slachthuis in overweging
afwijzend op de ingediende verzoeken te beschikken.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
Geven met verschuldigde eerbied te kennen de onderge-
teekenden, Bestuursleden van de Landbouwvereeniging te
Leiderdorp, ook namens de overige leden van die Vereeniging:
dat de verordening van 22 Juni 1903 op den invoer, het
vervoer, den doorvoer, de keuring van vee en vleesch en den
handel in vleesch in de gemeente Leiden, wat betreft het
bepaalde in art. 3 ten opzichte van vee, ingevoerd in strijd
met art. 2 dier verordening, de volgende nadeelen kan te
weeg brengen, t. w.
dat er moet worden betaald f 1.80 voor onderzoek op het
abattoir benevens stalgeld
dat het aanbrengen van afkeuringsmerken de verkoopwaarde
aanmerkelijk doet verminderen,
dat de eventueele slachting minstens de helft van de waarde
van het dier doet verminderen,
dat de afkeuring na het slachten vrijwel de geheele waarde
van het dier doet verloren gaan, enz.
Daar het de aanvoerders van vee vaak vooruit niet bekend
is of een ter markt gezonden stuk vee al of niet in de termen
valt om naar liet openbaar slachthuis ter onderzoek te worden
gezonden, omdat het niet aan te geven is wat onder »ziekte-
verschijnselen" moet worden verstaan, zoo verzoeken onder-
geteekenden Uedelachtbare om art. 3 der reeds aangegeven
verordening zoodanig te wijzigen, dat het in art. 2 bedoelde
vee onmiddellijk van de markt worde verwijderd zoo het reeds
aangevoerd is of door het van de markt te weren.
't welk doende enz.
A. van Leeuwen, Voorzitter.
(Volgen de namen der zes overige Bestuursleden).
Leiden, 15 November 1904.
Aan den Gemeenteraad van Leiden
Geven de ondergeteekenden met verschuldigden eerbied te
kennen, dat zij kennis hebben genomen van het door de Land
bouwvereeniging te Leiderdorp ingezonden adres, waarin tot
UEdelAchtbaren het verzoek wordt gericht, om de verordening
van 22 Juni 1903, op den in- en doorvoer van vee, in Uwe
Gemeente te wijzigen.
dat zij zich geheel kunnen vereenigen met de in dat adres
aangevoerde bezwaren tegen de thans geldende bepalingen,
en opheffing daarvan hoogst wenschelijk achten,
dat zij daarom ten volle adhaesie betuigen aan genoemd
adres, en beleefd verzoeken de verordening zóódanig te wijzigen,
dat onnoodig financieel nadeel zal worden voorkomen.
Namens het Bestuur van de Afdeeling Oegstgeest en Om
streken v/d Hollandsche Maatschappij van Landbouw
J. J. van Hoeken, Voorzitter.
W. van Maanen, Secretaris.