116 van Burgemeester en Wethouders, en ook wel uit de dis- cussiën, was geen eenvoudige, geen zuivere, verbintenis om de rente tot een maximum van 3500.(later 6000.— te betalen. Vast staat mijns inziens dat niet het bedrag der rente over Obligatiën en Aandeelen (tot een maximum van f 6000.—) door de Gemeente verschuldigd is, maar dit bedrag minus een zeker ander bedrag, of, met andere woorden, voor zooverre het bedrag der rente een zeker ander bedrag zal overtreffen. Dit wordt dan ook door niemand betwist, maar de meening is geuit dat dit laatste bedrag zou zijn het saldo der exploi tatie-rekening, zonder rekening te houden met andere factoren, speciaal zonder rekening te houden met het verlies, geleden door het faillissement van de Rijnlandsche Bankwat dan genoemd wordt kapitaalverlies. Jaarlijks moet een rekening worden opgemaakt, overgelegd en goedgekeurdde Gemeente heeft bij te passen het verschil tusschen het batig saldo dat die rekening zou opleveren, wanneer geen rente op Obligatiën en Aandeelen te betalen was, en de rente voor Obligatiehouders en Aandeelhouders tot het maximum van f 3500.(later ƒ6000.maar de aard dier rekening wordt niet nader omschreven en niets wordt bepaald omtrent sommige verliezen, die op die rekening niet mogen voorkomen. Voor eene onderscheiding tusschen de verschillende verlies posten, naar hun oorzaak, zie ik geen reden; heeft de Ver- eeniging genoegzame winst gemaakt om rente op Obligatiën en Aandeelen te betalen, de Gemeente heeft niet bij te passen is dit niet het geval, dan past de Gemeente het verschil bij (tot het aangegeven maximum). Noch in de aanvrage van het Bestuur, noch in het Raads besluit, noch in de gevoerde discusiën, vind ik eene onder scheiding gemaakt tusschen de verschillende verliesposten. Zij schijnt ook weinig in overeenstemming met de bedoe ling der garantiewelke was om aan de Obligatiehouders en ook aan de Aandeelhouders zekerheid van rente te bezorgen: die zekerheid wil men vestigen door de belofte om aan de Vereeniging de noodige gelden ter uitbetaling van rente aan Obligatiehouders, en eventueel Aandeelhouders, te fourneeren, voor zoover het saldo der Winst- en Verliesrekening daartoe ontoereikend is. Er is gewezen op eene uitdrukking in de oorspronkelijke aanvraag, door het Bestuur der Vereeniging gedaan; daarin wordt gezegd: y>de Aandeelen blijven voor de hoofdsom der Obligatiën aansprakelijkin deze uitdrukking zie ik geen enkele reden om de bedoeling te veronderstellen om een onderscheid te maken tusschen geleden verliezen naar hun oorsprong; er wordt eenvoudig geconstateerd dat de Aandeel houders eerst hun kapitaal terug krijgen wanneer de Obli gatiehouders hun kapitaal reeds terug hebben, en dat de Gemeente aan niemand de zekerheid geeft dat hij zijn kapitaal terug krijgt. Waar steeds van Aandeelhouders en van hun kapitaal in deze zaak gesproken wordt, is de opmerking wellicht van eenig belang, dat hier niet is een Naamlooze Vennootschap met een maatschappelijk kapitaal, maar eene Vereeniging met (behalve misschien nog andere gewone crediteuren) drie soorten van geldschieters, die verschillende aanspraken hebben, aan spraken, vastgesteld bij de voorwaarden der Obligatieleening en de (ook door den Gemeenteraad goedgekeurde) Statuten, alles in verband met de Raadsbesluitenwaarbij de rente garantie werd verleend. De Obligatiehouders hebben recht op de bedongen rente; deze is hun gegarandeerd, en op hun kapitaal, voorzooverre de baten der Vereeniging bij liquidatie voldoende zijn ter be taling van de Obligatiën. De Aandeelhouders komen in de tweede plaats wanneer de Obligatiehouders het hun compe- teerende hebben; zij ontvangen geen vaste rente maar rente voor zooverre de winst en de door de Gemeente te fourneeren gelden het toelaten tot een maximum van 3°/0 per jaar, en hun kapitaal terug, voor zooyer het er is na afbetaling van de Obligatiehouders. De Gemeente verzekert a) aan de Obligatiehouders de be taling van renteb) ook aan de Aandeelhouders, in een bepaald geval, de betaling van renteaan de Aandeelhouders geeft de Gemeente bovendien (tengevolge der geheele regeling) nog een ander voordeel. Zonder de tusschenkomst der Gemeente zouden de Obliga tiehouders voor achterstallige rente worden crediteuren der Vereeniging; volgens de Statuten, ook voor die rente preferent boven de Aandeelhouders. De Gemeente, krachtens de rentegarantie gelden betalende, zou voor die gelden (wanneer het tegendeel niet bepaald was) ook worden creditrice van de Vereeniging. Nu echter bepalen de goedgekeurde Statuten niet dat de Gemeente als creditrice opkomt na de Obligatiehouders en vóór de Aandeelhouders, maar eerst na de Aandeelhouders. De Aandeelhouders worden dus, behalve door de rentega rantie, zeker nog bevoordeeld doordat in plaats van een credi teur, boven hen preferent, komt een crediteur, die bij hen achterstaat. Daartegen ontvangt de Gemeente, behalve restitutie uit de overwinst (na betaling van 3 °j0 aan de Aandeelhouders), het geheele overschot der liquidatie, nadat Obligatiehouders en Aandeelhouders hun kapitaal terug hebbengeheel onafhan kelijk van de vraag of de Gemeente, tengevolge van de rente garantie, nog iets te vorderen heeft of niet (Art. 20 der Statuten). De bedenking is gemaakt, dat Aandeelhouders geen rente kunnen krijgen wanneer er, na betaling der rente op de Obli gatiën, verlies is. Bij Aandeelhouders in een Naamlooze Ven nootschap zou die bedenking van gewicht zijn, hier heeft men te doen met eene Vereeniging, die gelden opnam van per sonen die Aandeelhouders genoemd worden, maar eigenlijk geldschieters zijn op bijzondere conditiën. Afgescheiden daarvan, bij ongenoegzame winst is het niet de Vereeniging die die rente uit haar eigen middelen betaalt, maar de Gemeente, dus een derde, die voor de krachtens de garantie betaalde gelden wel creditrice wordt van de Vereeni ging, maar eene creditrice, die zich achterstelt bij de Obli gatiehouders en zelfs bij de Aandeelhouders. Ik zie geen reden voor het gemaakte verschil tusschen ver liezen uit de exploitatie en andere verliezenmaar, indien dit onderscheid te maken was, zou ik nog meenen dat het nu geleden verlies bij de Rijnlandsche Bank een gevolg is van het bedrijf, dat medebrengt dat men een kas heelt. Aan het heb ben van een kas zijn altijd risico's verbondeneen kas kan door insolventie van den kassier verlies lijden, maar ook door diefstal uit de kas en andere oorzaken als bijv. achteruitgang van fondsen, als de kas in fondsen was belegd of als de kas in prolongatie was gegeven. Evenmin zie ik onderscheid tusschen de garantie aan Obli gatiehouders en aan Aandeelhouders (altijd met inachtneming van de bepaling dat de eersten voorgaan, en de bepalingen omtrent het maximum der garantie). Er is gesproken van kapitaal-verlies en ander verlies, dat genoemd wordt verlies op de exploitatie; de bedoeling van die onderscheiding is mij niet duidelijk. Altijd drukt het na- deelig saldo eener winst- en verliesrekening op het kapitaal; dit is onafhankelijk van de oorzaken van dat verlies. Of het verlies ontstaat tengevolge van onverhuurd blijven van per- ceelen, van buitengewone reparatiën, of van het faillissement van den kassier, altijd zal tengevolge van dat verlies minder overblijven voor de crediteuren of voor hen die de activiteiten, na afbetaling der schulden, verdeelen. Maar al bestond der gelijk onderscheid in theorie, bij de vaststelling van de rente garantie was van dit onderscheid geen sprake. Uit al het voorgaande volgt, dat, naar mijne meening, bij vaststelling van de Winst- en Verliesrekening, dus voor de berekening van het krachtens de rentegarantie te bepalen be drag, moet rekening gehouden worden met het verlies, voort spruitende uit de déconfiture van de Rijnlandsche Bank, terwijl, zooals gezegd, tegenover dien verliespost geen post voor vor dering op het Bestuur of den Penningmeester behoort uitge trokken te worden. C. Over de vraag over welk bedrag krachtens de rentegarantie rente betaald moet worden, kan mijns inziens nauwelijks twijfel bestaan. Het is absoluut in strijd met het begrip van rentegarantie, dat meer gegarandeerd wordt, en dus dat meer aan de Ver eeniging wordt uitbetaald, dan de Vereeniging aan rente te betalen heeft. De redeneering van het Bestuur der Vereeniging in haar schrijven van 5 Juli 1904 kan ik niet vatten. Bij de aanvrage van het Bestuur der Vereeniging aan den Gemeenteraad, wordt gevraagd »de rente te willen waarborgen der door onze Vereeniging «uitgegeven Aandeelen en Obligatiën, en wel voor de Aan deelen tot 3°l0 's jaars voor een bedrag van hoogstens f60000. y>en voor de uit te geven Obligatiën voor een bedraq van ten Dhoogste f200000. De door Burgemeester en Wethouders gedane voordracht van 14 Juni 1894, door den Raad aangenomen, spreekt van de rentegarantie van 3|°/. Dvoor de door haar uit te geven Obligatieleening, groot f 100000.en, zoo mogelijk van3°l0 wver het Aandeelenkapitaal van f60000. Evenzoo wordt in 1897 gevraagd Drentegarantie voor een Dtweede te sluiten leening tot gelijk bedragen werd die ga rantie toegestaan voor Deen tweede nog uit te geven leening'\ Deze uitdrukkingen toonen nog ten allen overvloede aan dat men niet anders bedoelde, dan rentegarantie over opgenomen bedragen. Een andere opvatting schijnt mij dan ook onmogelijk zonder aan het begrip rentegarantie te kort te doen. Nu wordt wel gezegder is eigenlijk bedoeld subsidie in den vorm van rentegarantie; maar subsidie en rentegarantie worden in de eerste voordracht van Burgemeester en Wet-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1904 | | pagina 2