DONDERDAG 13 OCTOBER 1904. 143 Pforzheim (43000 inwoners) heeft in 1899 de electrische centrale in exploitatie genomen, die in 1902, dus drie jaren later, 13.8% winst opleverde. Bonn (52000 inwoners) is in 1899 begonnen te exploiteeren en gaf in 1902 7.8 Linden (51000 inwoners) is in 1898 gaan exploiteeren en gaf in 1902 8.3%. Brandenburg a. H. (50000 inwoners) is in 1901 begonnen met de exploitatie, die in 1902, dus in het volgende jaar, uitdeelde een rente van 2.4 Rekenen wij, dat daarvan nog aflossing moet worden afgetrokken, dan is dat geweest «mal uit, mal thuis", dus eveneens een bewijs, dat wij ons niet zoo beangstigd behoeven te maken. Kaiserslautern (50000 inwoners) begon in 1894 te exploi teeren; winst in 1902 0.4%. Flensburg (52000 inwoners) is in 1893 begonnen met de exploitatie en gaf in 1902 8.1 Rostock (56000 inwoners) ving in '1900 met exploiteeren aan en deelde in 1902 8.6 uit. Pirmakuz (31000 inwoners) begon in 1897 met de exploi tatie en gaf in 1902 10.9 Hierbij, mijnheer de Voorzitter, zal ik het voorloopig laten. Ik heb deze opgaven hoofdzakelijk medegedeeld om, met allen eerbied voor die leden, die misschien nog wat schroomvallig zijn om te ondernemen de oprichting van een electrische centrale in deze gemeente, vooral met het oog op de finan- cieele gevolgen voor de gemeente, hier er op te wijzen, dat bij een verstandig aanpakken van de zaak en bij een ver standige in exploitatie neming, er heusch voorbeelden genoeg zijn waarop men kan wijzen, om met het oog op de gevolgen, dat voorstel niet af te stemmen. De heer van Hoeken. M. d. V. Wij hebben uit den mond van onzen Voorzitter der commissie ad hoe mogen ver nemen en waarschijnlijk is dat ook met verwondering vernomen door de andere heeren dat hij zich, zonder raadpleging van de commissie, naar Groningen heeft begeven, om daar cijfers te kunnen krijgen, ten einde die in deze Vergadering aan de leden van den Gemeenteraad te kunnen overlegen. De heer Juta is begonnen met eenige cijfers in het rapport te rectificeeren, die er zijn ingevoegd in eene ver gadering, waarin ik tot mijn spijt niet kon aanwezig zijn. Toen ik later dat rapport gedrukt onder de oogen kreeg die cijfers zijn op blz. 14 onderaan te vinden en dat had bestudeerd, heb ik, omdat ik die cijfers in twijfel trok, de verslagen over 1903 van de centralen te Groningen en te Haarlem opgevraagd, en heb ik, toen mij bleek dat die cijfers foutief waren, er den heer Juta attent op gemaakt, aangezien in het genoemde bedrag de aflossing van het kapitaal niet was begrepen. Het doet mij daarom genoegen, dat de heer Juta op mijn verzoek dat abuis hier gerectificeerd heeft, waardoor het gunstige van die cijfers zeer vermindert. En als wij nu met dergelijke cijfers voor oogen, hier zoo ineens verschillende cijfers in het midden van deze vergadering krijgen, dan zal men van mij niet kunnen verwachten, dat ik op die cijfers, zonder er eerst eens rustig over te hebben nagedacht, kan ingaan. Intusschen wil ik op één ding wel wijzen, omdat dat voor het oogeblik wel het meest in het oog vallend is. Waar de heer Juta zegt, dat men te Groningen goed heeft gedaan, door de electriciteit aan de Gemeente en aan de gasfabriek te leveren voor den kostenden prijs, zoodat men, wanneer dat niet het geval ware geweest, daardoor nog grootere winsten zou hebben gemaakt of betere resultaten zou hebben ver kregen, daar keurt de heer Juta het in Haarlem af, dat zij eveneens de electriciteit levert tegen den kostenden prijs aan de Gemeente en de gasfabriekvandaar de zeer ongunstige resultaten. Uit de cijfers, ontleend aan de verslagen over 1903, die ik even voorlezen zal, zal u blijken, dat Haarlem meer maakt dan Groningen x). In Groningen levert de gemeentelijke electrische centrale aan de gasfabriek en voor de openbare straatverlichting de electriciteit voor 6 cent per Kilowatt uur. Jn Haarlem levert de electrische centrale aan de gasfabriek voor cent, terwijl voor de openbare straatverlichting 15 cent berekend wordt. Waar men nu op de eene plaats afkeurt, dat dit niet goed is, daar moet men het aan den anderen kant ook afkeuren. Ik zal straks van den heer Juta hierop zeker nog wel een antwoord ontvangen. Wat mij echter ook is opgevallen, is, dat het geachte lid met geen enkel woord getracht heeft de bezwaren van de minderheid van de Commissie ad hoe te ondervangen, vooral niet het financieele bezwaar, hoe wij de eerste tien jaren zonder verhooging van belastingen moeten doorkomen. Het zal daarom mijne geachte medeleden niet verwon deren als ik zegmet genoegen te hebben geziendat de argumenten der minderheid in de Commissie ad hoe gedeeld worden door een lid in het Dagelijksch Bestuur. De wijze, waarop die argumenten door hem zijn uitgewerkt, hebben mijne volkomen bevrediging en ik althans heb daaraan niets toe te voegen. De cijfers spreken voor zichzelf en moeten tot nadenken stemmen. Te vergeefs heb ik bij de meerderheid in het college van Burg. en Weth. gezocht naar eene poging, hoe] klein ook, om door gegevens, die op cijfers berusten, de minderheid te overtuigen dat het oogenblik daar is om tot de oprichting van eene electrische centrale over te gaan. Integendeel is het ook bij Burg. en Weth., evenals bij de meerderheid in de commissie, vertrouwen in de toekomst, bovendien nog gekwalificeerd als een waagstuk. Vertouwen en wagen zijn dus de gegevens, waaraan men zich vasthouden moet. M. d. V. het is mij onbegrijpelijk dat men door geen enkel argument getracht heeft de bezwaren, en dat zijn de finantieele, weg te nemen. Met geen enkel woord hebben Burg. en Weth. maar eenig uitzicht gegeven, op welke wijze zij de aflossingen van vroe gere leeningen a 21800.zonder belastingverhooging zullen ondervangen. Het percentage der inkomstenbelastinng heeft het maximum bereikt, de opcenten op het personeel kunnen niet hooger en nu kan men wel zeggen, zooals zeker brief schrijver schreef, na eerst geconstateerd te hebben, dat de lasten hier tamelijk zwaar zijn: »het wel en wee der gemeente »en de welvaart der burgerij hangt waarachtig niet af van »een half of kwart procent meer of minder". Maar daarmede zijn wij er niet. Als een bewijs, dat men daaraan niet te veel moet hechten, zal ik den heeren een gedeelte uit een brief voorlezen, die mij heden morgen met de post van elf uren werd bezorgd. De schrijver daarvan is een geacht stadgenoot (echter geen partij genoot van mij) en zegt: »aan den vooravond van den dag, «waarop wellicht de beslissing valt over de Electrische Cen trale, bijgaand staatje, dat aanwijst dat de aanwinst van de «komende bevolking in Leiden in 1903, 412 personen minder «was dan het verlies der vertrekkenden (vestiging 3417, ver- «trek 3829 412 personen). «En geen wonder, iedereen, die de hooge belastingen, een «gevolg van de onnoodige en onverstandige, oppervlakkig be- «keken ondernemingen der laatste jaren, ontgaan kan, doet «het, ten bate van het Haagje, dat aangenaam, gezond en «goedkoop is. Een bewijs: een van mijn vrinden, die er woont, «betaalt van 2500.— tractement en eenig fortuin ƒ19.ik «van ƒ2100.inkomen ƒ72.aan het vervelende Leiden. «Hoeveel famieljes zijn er de laatste jaren niet uitgegaan en «wat een leger spoorstudenten komt er 's morgens in de stad «en verdwijnt 's avonds, wier ouders hier moesten wonen. En «dat zij dit niet doen, is een dubbel verlies voor de gemeente, «want zij mist niet alleen de inkomsten van die afwezenden, «maar ook de percenten van de verdiensten, die de nering- «doenden van die afwezenden zouden genieten. «Een winkelier zei mij dan ook dezer dagen: «er istegen- «woordig hier bijna niets te verdienen, en een ander zeide: «Voor den winkelstand is het in Leiden nog nooit zoo slecht «geweest als thans, en dat alles is een gevolg van de manie «van de Heerenc.s., om van Leiden «eene groote stad" «te maken, alsof men dat verkrijgen kan door domme onpro- «ductieve ondernemingen op touw te zetten, die de belasting «op moeten jagen." M. d. V. Dit is de uiting van één persoon, maar geeft voor een groot deel de gedachte weer, die onder de burgerij voortleeft. Noch de Leidsche briefschrijver, noch Burg. en Weth., noch de meerderheid der Commissie ad hoe, hebben maar eenige gegevens geleverd, waaruit met ernst kan worden geconstateerd, welke de financieele gevolgen voor onze diep met schuld be laste gemeente kunnen zijn. De minderheid ontkent niet dat de electriciteit een toe komst heeft en zou zeer zeker gaarne haar stem aan de op richting van de centrale geven, indien wij hier te Leiden onder andere omstandigheden verkeerden. Vraagt men zich af welke plaatsen moet men als voorbeeld nemen, Haarlem of Groningen, om voor Leiden een finantieele basis op te stellen, dan is het antwoord van Burg. en Weth.: Haarlem mag het niet zijn; en Groningen? ja! dat kan een basis worden. Men houde het mij ten goede, dat ik dit in twijfel getrok ken heb en ik ben aan het rekenen gegaan, of ik daarmede het finantiee'e probleem zou kunnen oplossen. Helaas, ik ben er niet in geslaagd. Met de cijfers, ontleend aan het rapport van den Directeur van de gasfabriek Ingekomen Stuk n°. 336 van 1903, dat na eene driejarige exploitatie een voordeelig saldo zou verkregen worden van 11034.50, ben ik tot de conclusie gekomen, dat inplaats van een voordeelig saldo een nadeeelig saldo te stellen is van 11308.50. Hoe komt dat Verslag Tan de Lichtfabrieken der Gem. Groningen, 1903, pag. 42.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1904 | | pagina 9