DONDERDAG 13 OCTOBER 1904.
141
Op het verzoek van het Bestuur der Afdeeling Leiden
van den R. K. Volksbond, alsnu in stemming gebracht,
wordt gunstig beschikt met 20 tegen 9 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: van Hoeken, Bots, Eerstens,
Driessen. Le Poole, Aalberse, Vergouwen, Meuleman, Pera, van
Hamel, Timp, Witmans, de Vries, Verhey van Wijk, Korevaar,
A. Mulder, Juta, Bosch, P. J. Mulder en van Tol.
Tegen stemmen de heeren: Paul, Fockema Andreoe, Sijtsma,
van Lidth de Jeude, van der Eist, van der Vlugt, van der Lip,
Hasselbach en van Gruting.
XVI. Vaststelling van de verordening, regelende het getal
der scholen, waarin te Leiden openbaar herhalingsonderwijs
wordt gegeven, den omvang van het onderwijs en het aantal
onderwijzers en onderwijzeressen bij dat onderwijs werkzaam.
(Zie Ing. St. n°. 218).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
vastgesteld.
XVII. Vaststelling van het algemeen leerplan voor de open
bare herhalingsscholen.
(Zie Ing. St. n°. 218).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
vastgesteld.
XVIII. Vaststelling van de verordening, regelende de be
zoldiging van de onderwijzers en onderwijzeressen, belast
met het geven van openbaar herhalingsonderwijs.
(Zie Ing. St. n°. 218).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
vastgesteld.
XIX. Vaststelling van de verordening, houdende wijziging
der verordening van den 3en Vaart 1904, (Gem. blad n°. 4),
houdende aanwijzing van de dagen, uren en plaatsen voor
het houden van de verschillende markten en van veilingen
van groente, ooft en aardappelen.
(Zie Ing. St. n°. 223).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
vastgesteld.
XX. Vaststelling van de verordening, houdende wijziging
der verordening van den 26en Mei '1904 (Gem. blad n°. 22)
regelende de heffing van weegloonen en plaatsgelden aan de
Gemeentewaag te Leiden.
(Zie Ing. St. n°. 223).
Wordt zonder beraadslagingen zonder hoofdelijke stemming
vastgesteld.
XXI. Vaststelling van de verordening regelende de invorde
ring van plaatsgelden en weegloonen aan de Gemeentewaag
en van weegloonen aan de vette-varkensmarkt te Leiden.
(Zie Ing. St. n°. 223).
Wordt zonder beraadslagingen zonder hoofdelijke stemming
vastgesteld.
XXII. Voorstel tot de oprichting van wege de gemeente
van een electrische centrale.
(Zie Ing. St. no. 220).
De heer Juta. M. d. V. Met de wetenschap dat deze zaak
weldra hier aan den Raad ter beslissing zou worden voorge
legd, heb ik getracht nog zooveel mogelijk gegevens te ver
zamelen van de meest recente datums, omdat wij nog zoo
weinig ondervinding hier te lande hebben op hot gebied van
electrische centrales. Ik heb mij daarom, vergezeld van den
Directeur van de Gasfabriek, begeven naar Groningen. Ik
heb daar aanteekening gehouden van alles wat wij daar
hebben gezien, en van alles wat ik meende dat ter voorlich
ting zou kunnen strekken van dezen Raad, alvorens over
deze zaak eene beslissing moest worden genomen.
De inlichtingen nu, die ik heb verkregen, acht ik zóó be
langrijk, dat ik zoo vrij zal zijn ze hier aan den Raad mede
te deelen.
Ik stel op den voorgrond, dat gebleken is, dat de oprich
ting van de electrische centrale te Groningen heeft gekost
f 509000.—. Die centrale is in werking getreden in October
1902 en toen zij vijftien maanden gewerkt had, dus op 1
Januari 1904, had die centrale een verlies opgeleverd van
ƒ7557.—. In dat verlies is begrepen de rente van het opge
nomen kapitaal over dien tijd, maar niet aflossing van het
kapitaal, omdat toen nog geen aflossing werd vereischt. Hier
mede rectificeer ik dus ook een abuis, dat gemaakt is in
het verslag van de Commissie ad hoe, waar wordt gezegd,
dat de aflossing daar wel in begrepen is geweest.
De centrale is begonnen te werken in 1902. Nu heb ik
eene vergelijking gemaakt van de toeneming tusschen den
geleverden stroom, het aantal kilowatturen, van 1 Januari
tot 1 September van het jaar 1904 en van 1 Januari tot 1 Sep
tember van het jaar 1903, dus van nu en van een jaar te
voren. In die negen maanden nu is de toeneming van den
geleverden stroom geweest 116% en nog geregeld komen
nieuwe aanvragen in. De financieele gevolgen van die groote
toeneming van geleverden stroom doen dan ook de resultaten
van het bedrijf over het jaar 1904 met het grootste vertrou
wen tegemoet zien. Hoewel wederom een zeker bedrag was
geraamd voor verlies, ziet men de resultaten over 1904, ik
herhaal het, met vertrouwen tegemoet en meent mendat
het verlies heel gering zal zijn. Wel-is-waar is voor het jaar
1905 ook een verlies geraamd van f 150.maar laat ik daar
onmiddellijk bijvoegen, dat in dat verlies is begrepen niet
alleen de rente, maar ook de aflossing van het opgenomen
kapitaal. Maar men kan met vrij groote zekerheid aannemen,
dat het geraamde verlies over 1905 zal veranderen in een
vrij beduidend winstcijfer. De oorspronkelijke raming sluit
evenwel met een verlies, omdat men zoo betrekkelijk kort
na het in werking treden van de centrale niet dadelijk de
burgerij een winstcijfer wilde voorspiegelen. Aanvankelijk
was echter, na nauwkeurige uitcijfering, over 1905 reeds een
winstcijfer geraamd, maar door de exploitatiekosten te be
zwaren is men ten slotte gekomen tot het verliescijfer van
150.dat in 1905 zeer zeker zal veranderen in een winstcijfer.
Nu het vooruitzicht in Leiden.
In het rapport van de heeren van Doesburgh en Doyer is
in het vooruitzicht gesteld, dat binnen drie jaren voor ver
lichting zouden zijn aangesloten aan gloeilampen en boog
lichten een equivalent van 4500 lampen voor gloeilicht; men
meende het niet te rooskleurig te moeten voorstellen. En wat
blijkt nu in Groningen? Dat in den tijd van ruim Zeejaren
in plaats van 450Ö lampen, 8500 lampen zijn aangebracht.
Voor krachtaanwending had men in Leiden in driejaar gerekend
aan motoren op een vermogen van 80 P. Kin Groningen
heeft die Jevering voor kracht in den tijd van twee jaar
bedragen 500 P. K. Ik zeg dit met opzet, omdat men toch
doordrongen zal zijn hiervan, dat het rapport van de heeren
Van Doesburgh en Doyer al dadelijk alles heeft gedaan om
eene te rooskleurige voorstelling te vermijden Zooals nu uit
de ondervinding van eenige jaren blijkt, gaat de strooming
van het publiek meer en meer ten gunste van de electrische
centrale. Nu is mij wel eens tegemoet gevoerd: men kan
Groningen niet in alle opzichten vergelijken met Leiden.
Groningen is eene groote stad, het is eene grootere winkel
stad. Ik geef dit in zeker opzicht toe, maar dan moet men
ook niet vergeten, dat er omstandigheden zijn, die alweer
veel gunstiger voor Leiden zijn. Vooreerst heeft men in Gro
ningen aanmerkelijk duurder gebouwd dan men in Leiden
zal bouwen, het oprichtingskapitaal, dat Leiden noodig zal
hebben, zal vermoedelijk 20% minder bedragen dan in Gro
ningen. Ten tweede heeft Groningen, al is het er spoedig bij
geweest, toch nog te lang gewacht met de oprichting van
eene centrale, want daardoor heeft het gemist de aansluiting
van het Academisch Ziekenhuis, en wie wel eens in Groningen
is geweest, zal met mij overtuigd zijn dat dit voor Groningen
een groot verlies is geweest. Het Academisch Ziekenhuis heelt
een eigen centrale opgericht, en nu wordt daar tegenwoordig
voor allerlei doeleinden van de electriciteit gebruik gemaakt;
de toepassing er van in het Ziekenhuis wordt steeds grooter
en grooter. En een weinig te laat is ook hier geweest veel
te laat, wat wel een vingerwijzing is voor Leiden, om niet
langer met de oprichting van eene centrale te wachten, want
naderhand zou het kunnen blijken dat wij de aansluitingen
van inrichtingen, die wij bij eene oprichting in 1904 hadden
kunnen verkrijgen, later zouden moeten missen.
Bovendien, niettegenstaande de gunstige uitkomsten van de
exploitatie in Groningen, verkeert deze centrale toch nog
in eene andere ongunstige omstandigheid, n.l. dat de elec
trische stroom, dien de centrale aan de stad levert, niet wordt
berekend tegen denzelfden prijs als die aan particulieren
wordt in rekening gebracht, maar tegen kostenden prijs. Naar
mijne bescheiden meening is die berekening onjuist, want
uit het oogpunt van eene zuivere berekening voor de uit
komsten der electrische installatie, moest natuurlijk de stroom
aan de gemeente in rekening zijn gebracht volgens hetzelfde
tari d, dat men aan particulieren in rekening brengt.
Nu weet ik wel, dat het per slot van rekening geldelijk
voor de gemeente toch op hetzelfde neerkomt, maar ik herhaal,
om een juiste becijfering te hebben of de electrische centrale
voor- of nadeel, en hoeveel voor- of nadeel, oplevert, moet
ook voor de Gemeente worden gerekend volgens het tarief en
niet lager dan het tarief. Dat tarief, dat naar mijne bescheiden
meening de groote oorzaak is, waaraan Groningen zijn succes
heeft te danken, is voor dagstroom 8^ cent per K.W.U. en
voor avondstroom 20 ct. per K.W.U.de dagstroom is voor
den klein-industrieel zoo goedkoop gesteld, om die zoo bereik
baar mogelijk te maken de ondervinding leert, dat men
ook daarin juist heeft gezien. Men is niet ineens tot dat lage
tarief gekomen: bij de oprichting van de centrale had men