DONDERDAG 13 OCTOBER 1904.
139
is het daar wel geraden om juist den R. K. Volksbond, door
verhooging van subsidie, in de gelegenheid te stellen zijne
school, die korter bestaat dan die van het wijkgebouw, uit
te breiden Is dit niet ageeren tegen den wensch van tal van
personen die aan hunne kinderen wel teekenonderwijs willen
doen geven, maar niet bij voorkeur op deze school? Op dit
oogenblik zijn, naar ik verneem, op de teekenschool in het
Wijkgebouw 27 leerlingen voor bouwkundig- en 14 voor or-
namentteekenen. Ik vind dus dat het veel meer in het alge
meen belang is, wanneer men het subsidie, dat de Gemeente
wenscht te geven, verdeelt, dan wanneer men het geeft aan
ééne instelling. Maar al is men niet van die meening, dan is
het nog mijne overtuiging, dat eene verhooging van het sub
sidie met 400, niet evenredig is aan het resultaat, dat men
wenscht te bereiken, ook omdat langzamerhand het getal
jongens, dat het examen voor Mathesis niet kan doen, tengevolge
van de Leerplichtwet zal slinken.
De heer Pera. M. de V. Vooreerst wat aangaat de kosten
berekening van den heer Fockema Andreoe zou ik dit willen
opmerken, dat de Volksbond niet alleen staat voor de kosten
van de verbouwing, maar ook voor de kosten van vermeer
dering van het onderwijzend personeel bij toeneming van
het getal leerlingen. En voorts wensch ik nog een enkele
opmerking te maken naar aanleiding van hetgeen de heer
Sijtsma in het midden heeft gebracht. Ik meen, dat wij ons
zuiver moeten houden op het standpunt, dat voorzoover ik
weet, destijds door den Raad is ingenomen toen hij stond
voor de beslissing of wij den R.-K. Volksbond al of niet
een subsidie moesten verleenen. Wij zijn bij die gelegenheid
te weten gekomen, dat zich telkens voor het onderwijs aan
Mathesis een groot aantal leerlingen aanbood en dat Mathesis
zich genoodzaakt zag van dat getal zeer velen niet toe te
laten, omdat zij de vereischte kennis misten en omdat de
benoodigde ruimte er ook niet was. Wij werden toen voor
de vraag gesteldof de leerlingendie op Mathesis niet
konden worden toegelaten, nu maar langs de straat moesten
gaan loopen, of dat voor die leerlingen de gelegenheid zou
worden geopend om toch het verlangde onderwijs te krijgen.
De R. K. Volksbond is toen gekomen met het aanbod om die
leerlingen op te nemen en hij heeft ze ook opgenomen, maar
hij verzocht tevens met betrekking tot die opneming eenig
subsidie van gemeentewege. Nu meen ik, dat wij den Volks
bond als zoodanig geheel ter zijde kunnen stellen, tenminste
dat is toen mijn indruk geweest. Was, inplaats van den R. K.
Volksbond, toen de afdeeling Leiden van den Protestantenbond
ol eenige andere corporatie gekomen om die gelegenheid aan
te bieden, dan zou aan die corporatie een subsidie zijn toege
staan voor dit doel. Door het toestaan van dat subsidie werd
dus een aantal leerlingen de gelegenheid geopend onderwijs
te ontvangen; het subsidie werd verstrekt met dat bepaalde
doel. Waar de zaak zoo is, daar zou ik er nu toch ernstig
bezwaar tegen moeten maken om nog aan andere corporaties
subsidie te verleenen, want dan juist zouden wij vervallen in
datgene, wat ik meen dat de heer Sijtsma ook niet wil: komt
dan een vierde en een vijfde corporatie, dan zullen wij ver
plicht zijn die eveneens een toelage te verleenen. Door den
It. K. Volksbond is eene gelegenheid geopend voor teekenon
derwijs, waarvan de behoefte niet kon ontkend worden, en
daarom heeft de gemeente steun verleend. Nu de Volksbond
ook bij het toenemend aantal leerlingen voor de noodige
ruimte enz. wil zorgen, acht ik het niet wenschelijk nog aan
een derde vereeniging steun te verleenen. Het is toch niet
de vraag, welke vereeniging de gelegenheid voor't ontvangen
van dit onderwijs opent; hoofdzaak is, dat de gelegenheid
bestaat, en deze is er.
De heer van der Lip. M. d. V. Een enkel woord over
deze kwestie.
Ik voor mij deel het bezwaar van den heer Fockema Andrem,
dat het voorgestelde subsidie van ƒ400.— tamelijk hoog is;
ik vind dat bedrag niet evenredig aan het tot dusver ver
leende subsidie. Aanvankelijk is ter tafel gebracht een voorstel
om een subsidie te verleenen van ƒ200.— en daarbij sprak
men van het verleenen van een klein subsidie. Naderhand
is er nog eens een kleinigheidje van ƒ150.— bijgekomen, en
nu willen Burg. en Weth. plotseling het subsidie met zooveel
verhoogen, dat het meer dan het dubbele van het tot nu toe ver
leende wordt. Immers, tot dusver bedroeg het 350.— en wordt
dit voorstel aangenomen, dan komt er ƒ400.— bij. Nu vind
ik inderdaad de omstandigheden, die aanleiding tot dit voorstel
hebben gegeven, niet van dien aard, dat een dergelijke ver
hooging gemotiveerd is, te meer omdat ik mij voorstel, dat
die verbouwing ook in andere opzichten nog profijt zal af
werpen. Niet alleen dat men lokalen vrij krijgt, zooals door
den heer Fockema A ndrese reeds is opgemerkt, maar men krijgt
er nieuwe lokalen bij, die ook nog, naar ik veronderstel, voor
andere doeleinden zullen gebruikt worden, zoodat de voorge
nomen verbouwing niet alleen ten voordeele van het teeken
onderwijs zal komen.
De heer Fockema Andreoe is altijd in principe een tegen
stander geweest van het verleenen van dit subsidie en zal
daarom nu ook stemmen tegen het voorstel tot verhooging.
Ik ben dat niet, daar ik meen, dat deze instelling nuttig
werkt en tot op zekere hoogte in een behoefte hier ter stede
voorziet, en daarom wil ik gaarne een anderen weg inslaan,
n. 1. bij amendement voorstellen, het subsidie niet met f400.—
maar met 200.— te verhoogen. Mij dunkt dat de R.-K.
Volksbond geen reden tot klagen zal hebben, wanneer hij
200.meer krijgt dan tot dusverre, en dat wij dan hebben
gedaan wat wij kunnen.
De heer Aai.berse. M. d. V. Ik zou vooreerst de opmerking
wel willen makendat er eene eigenaardige tegenspraak is
tusschen degenen, die het voorstel van Burg. en Weth. be
strijden. Aan den eenen kant hoort men het argumentdat
men geen concurrentie moet scheppen tegenover «Mathesis",
waar het onderwijs beter is; aan den anderen kant wordt er
daarentegen op aangedrongen, om dezen concurrent van
«Mathesis" slechts dan nog wat meer te helpen, wanneer
voor «Mathesis' nog weer andere concurrenten tevens worden
in 't leven geroepen, m. a. w. wanneer ook voor andere tee-
kenscholen eene subsidie uit de Gemeentekas zal gegeven
worden! Ik zal mij buiten die quaestie houden, dit moeten de
twee partijen maar met elkaar uitvechten.
Moeten echter de twee lichamende R.-K. Volksbond en de
Protestantenbond op eene lijn gesteld worden? De R.-K. Volks
bond is eene zuiver sociale instelling, waarvan wel de leden
Katholiek zijn, maar die overigens werkt op sociaal terrein, in
het belang vooral van de arbeiders. Van den Protestantenbond
kan men dat zoo niet zeggen. Deze is niet op de eerste plaats
eene sociale instelling, maar eene godsdienstige instelling, die,
ik erken het gaarne, ook op sociaal gebied iets tracht te doen.
Toch staan de twee gevallen, men zal het moeten toegeven,
niet gelijk. Bij den eenen Bond staat het sociale op den voor
grond, bij den anderen Bond staat juist het confessioneele op
den voorgrond en is het sociale bijzaak, een middel om een
bepaald godsdienstig doel te bereiken.
Ik geloof dus, dat de quaestie van subsidieering uit de Ge
meentekas in deze twee gevallen inderdaad niet gelijk staat.
En wat nu de heer van der Lip heeft gezegd over het be
drag van het subsidie, ik geloof toch de heer Pera heefter
reeds op gewezen dat men niet mag vergeten, dat wanneer
de R.-K. Volksbond in staat wordt gesteld een nieuwe school
te bouwen en beter in te richten, de kosten voor het onder
wijs in de toekomst ook veel hooger zullen worden. Wanneer
de heeren de moeite hebben gedaan om de jaarverslagen eens
in te zien, dan zullen zij ook wel hebben bemerkt, dat het zeker
goen weelde kan worden genoemd, wanneer aan het onder
wijzend personeel aan die teekenschool wat hooger tractement
wordt gegeven. Al is dus het verhoogde subsidie ten opzichte
van den nieuwen bouw misschien wat ruim, het is zeker
waar, dat de Bond op ander terrein, om het peil van onderwijs
op de school goed te houden, in de toekomst voor veel
grootere uitgaven zal staan dan tegenwoordig.
Ik zal daarom gaarne mijne stem geven aan het voorstel
van Burg. en Weth.
De Voorzitter. Naar aanleiding van het gesprokene zal
ik ten slotte nog een enkel woord zeggen.
I'e heer Sijtsma is niet tegen de voordracht, maar wil die
beschouwd zien in verband met de beslissing, die de Raad
straks zal nemen op het adres van den Protestantenbond en
hij vraagt waarom aan dien Bond ook niet een klein sub
sidie zal worden toegekend en waarom Burg. en Weth. gead
viseerd hebben afwijzend op het verzoek van dien Bond te
beschikken. Het antwoord op die vraag is zeer eenvoudig.
Burg. en Weth. stellen voor aan het verzoek van den
R. K. Volksbond te voldoen, omdat wij hier te doen hebben
met eene inrichting, die reeds van gemeentewege subsidie
geniet en die, ter bereiking van het doel waarvoor zij reeds
subsidie krijgt, thans verder wil gaan om dat doel nog beter
te bereiken. En waarom stellen wij voor afwijzend te beschik
ken op het verzoek van den Protestantenbond? Eenvoudig
omdat de R. K. Volksbond is begonnen met te voorzien in
de behoefte aan teekenonderwijs, en het nu noodzakelijk is
geworden een tweeden stap in die richting te doen.
Ja, zegt de heer Sijtsma, er zijn gemoedsbezwaren bij
sommige ouders van kinderen, die op de school van den
Protestantenbond gaan en Burg. en Weth. blijken daarvoor
geen respect te hebben, waar zij adviseeren niet in te gaan
op het verzoek van den Protestantenbond. Het zou heel
goed kunnen zijn, dat indien Burg. en Weth. adviseerden
wel subsidie aan den Protestantenbond te geven, er, indien
daartoe werd besloten, later weer ouders zouden komen, die
zeiden: wij willen onze kinderen noch op de school van den
Protestantenbond, noch op die van den R. K. Volksbond
hebben, en dan zouden wij wel verplicht zijn, een vierde
school voor eenzelfde doel te gaan subsidieeren. Waar zal
het einde zijn? Daarom hebben wij gezegd: wij kunnen zoo