450
DONDERDAG 43
OCTOBER 4904.
En zoo was het varkensvleesch, met het vleeschnat overgoten,
in een kuip bewaard geworden, en in het warme sterilisatie
lokaal blijven staan. Hij had mij van dit verzoek van den
slager geen mededeeling gedaan en ik was dus met deze wijze
van bewaren volkomen onbekend. De regel is, dat het bewaren
geschiedt in de zoogenaamde luchtkoelruimte, waar de tem
peratuur laag is, en ik acht het dan ook een verzuim, dat
de heer Stuurman mij geen toestemming heeft gevraagd, al
vorens het verzoek van den slager in te willigen.
Alhoewel ik nu niet zeker er van ben, dat deze wijze van
bewaren oorzaak is van den minder aangenamen reuk van het
vleesch, temeer omdat de keurmeester Lamme dan toch
zeker de zaak moest hebben ontdekt, zoo weet ik toch geen
andere oorzaak te vinden, daar al het andere volkomen en
regie is geschied. Misschien heeft het vleesch, met het vleesch
nat overgoten, in het warme lokaal iets gebroeid, en hebben
daardoor enkele stukken een onaangenamen reuk verkregen.
Geen andere verklaring weet ik te geven. Maar ik herhaal,
dat bij die 5 stukken van bederf of van schadelijk zijn voor
de gezondheid niet gesproken kan worden. En bovendien
moet ik er nog bijvoegen, dat gesteriliseerd varkensvleesch
steeds een minder aangenamen geur heeft dan gesteriliseerd
rundvleesch, zooals ons bij herhaling is gebleken, en dat dit
vleesch daarom ook steeds minder in den smaak valt bij het
publiek.
De directeur van het Openbaar Slachthuis,
I). A. de Jong Jz.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden.
De Voorzitter. Ik wil daaraan alleen dit toevoegen, dat
ik wensch te constateeren, dat de mededeelingen in het
Dagblad, waarvan de heeren de Jong en Pera spreken, dus
onjuist zijn, aangezien er geen sprake is geweest van «bedorven"
vleesch, maar alleen van kwalijk riekend vleesch, hetgeen
ontstaan is doordat, in strijd met de voorschriften, is gevolg
gegeven aan het verzoek van een der slagers, die de heer
Pera zegt dat daar »als bedelaars" behandeld worden, nl.
om het vleesch te bewaren op een wijze, die niet hygiënisch
te noemen is. Dientengevolge is het vleesch in nat bewaard,
hetgeen daaraan een onaangenamen reuk heeft medegedeeld.
Maar ik constateer nogmaals, dat er geen sprake is geweest
van bedorven vleesch, veel minder van vleesch, dat schadelijk
was voor de consumptie, maar alleen van vleesch, dat minder
aangenaam riekend was.
Wat betreft de andere vraag daarop zal, tenzij de heer
Eerstens daarop reeds nu kan antwoorden, geantwoord worden
in de volgende vergadering.
De heer Eerstens M. d. V. Ik ben op het oogenblik niet
in staat om op de vragen van den heer Pera een voldoend
antwoord te geven en zal de beantwoording dus moeten
uitstellen tot de volgende vergadering. Ware de heer Pera
zoo vriendelijk geweest mij de vragen vooraf mede te deelen,
dan zou hij zeker nu het verlangde antwoord hebben bekomen.
De heer Pera. M. d. V. Ik zou nog even ernstig willen
protesteeren tegen de uitdrukking van den Directeur, dat
het hier weder geldt eene quaestie van oude antipathie. Zoo
kan men zich wel gemakkelijk van iets afmaken.
Ik wensch te constateeren dat er van oude antipathie geen
sprake is; dat ik die nergens heb aangetroffen.
In de tweede plaats wensch ik mijne bevreemding uit te
sprekendat de Directeur op zulk een kolossalen afstand van
alles staat, zoodat deze geheele geschiedenis buiten hem is
omgegaan. Waarom is de Directeur niet geraadpleegd ge
worden? Dat alles komt mij een weinig verdacht voor. En
al is nu geconstateerd dat het vleesch het heerlykste van
de wereld was, ik denk er het mijne van; er zullen andere
middelen moeten worden aangewend om het vertrouwen in
het slachthuis staande te houden, dan deze eenvoudige ver
klaring. Ik heb ook niet gezegd dat de slagers als bedelaars
behandeld worden; ik heb alleen gezegd, dat het slachthuis
er is om de slagers te dienen, dat zij dus niet behoeven te
bidden en te smeeken om bediend te worden.
De Voorzitter. Na de verstrekte inlichtingen meen ik, dat
er van de beschuldigingen door den heer Pera geuit niet veel
meer overblijft. Tegen die argumenten is niets aangevoerd,
van wantrouwen in het slachthuis kan dan ook geen sprake zijn.
De heer Bosch. M. d. V. Het spijt mij, dat de gegeven in
lichtingen niet van dien aard zijn, dat ik er mij bij kan neder-
leggen. De Directeur is hier rechter in eigen zaak geweest,
en zoolang niet door andere deskundigen, geen belangheb
benden in deze zaak, inlichtingen zijn verstrekt, zoolang meen
ik, dat het vertrouwen in het slachthuis ook niet zal terug-
keeren.
De Voorzitter. Het zou wellicht wantrouwen kunnen wek
ken, wanneer onpartijdige inlichtingen niet waren gegeven,
maar onpartijdige deskundigen hebben zich wel degelijk over
deze zaak uitgelaten. De Gezondheidscommissie toch spreekt
niet van bedorven vleesch, maar van kwalijk riekend vleesch.
Dat maakt een groot verschil.
Niemand verder het woord verlangende, wordt de verga
dering gesloten.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.