DONDERDAG 13 OCTOBER 1904.
149
Mijnheer de Voorzitter, ik meen dat iedereen gevoelt, dat I
hier een toestand van onzekerheid is geschapen, die niet mag
voortduren.
Ik geloof vrij te mogen zeggen, dat destijds aan de moge
lijkheid van zoo iets door niemand is gedacht geworden.
Nu ik toch over het slachthuis spreek, nog het volgende:
Mij is medegedeeld, dat onlangs, terwijl de Directeur een
paar dagen een vergadering bezocht, des Zaterdagnamid
dags om drie uur ook de onder-Directeur vertrok. Is dit zoo?
En wanneer het zoo is, mag dat?
Er wordt geklaagd, dat maar de helft van de ruimte, voor
de slagers als werkplaats bestemd, voor 't gebruik wordt
toegestaan, wat hinder en oponthoud veroorzaakt; wat is
hier van aan?
Voor het afhouwen van het vleesch was van het begin
nog een tafel in gebruik, die stuk is en niet hersteld wordt,
zoodat er nu maar twee blokken overblijven, wat veel stoornis
veroorzaakt; hoe zit het met die zaak?
Met nadruk constateer ikdat het slachthuis er is om de
slagers te dienen en niet de slagers om als bedelaars op het
slachthuis te verschijnen.
De Voorzitter. Naar aanleiding van de eerste vraag, die
mij vooraf schriftelijk was medegedeeld, zal ik den Secretaris
verzoeken voorlezing te doen van een rapport, dat is uit
gebracht door den heer de Jong, en dat aldus luidt:
Leiden, den 12den October 1904.
Met terugzending van het gisteren in mijn handen gestelde
schrijven van de Gezondheids-commissie, No. 121/4, van den
5den October j. 1., en op den 7den October bij Uw College
ingekomen, heb ik de eer UEd.Achtb. het volgende omtrent
de daarin vermelde quaestie te rapporteeren.
Allereerst wil ik opmerken, dat ik zeer gaarne een vol
ledig verslag omtrent het gebeurde uitbreng, voorzoover ik
daartoe in staat benomdat de voorstelling, daarvan in een
der hier verschijnende bladen gegeven, onjuist moet worden
geacht, en afgezien nog daarvan, de wijze van voorstellen
geen ander gevolg kan hebben dan het wekken van wan
trouwen in de werking van het Openbaar Slachthuis, en het
wakker maken van oude antipathiën.
Dankbaar ben ik dus der Gezondheids-Commissie, die een
grondig onderzoek verlangt omtrent de bij haar ingekomen
klacht, dat op Zaterdag den lsten October kwalijk riekend
gesteriliseerd vleesch aan het Openbaar Slachthuis zou zijn
verkocht. En ik uit hier den wensch, dat, al wil de Gezond
heidscommissie, gelijk zij in haar schrijven zegt, op een ge
meentelijke instelling als het slachthuis geen toezicht uit
oefenen, zij bereid zal blijven, op het slachthuis betrekking
hebbende zaken, dus ook die, welke verband houden met
het vertrouwen, uit een hygiënisch oogpunt in die inrichting
te stellen, haar aandacht waardig te keuren.
De klacht is dus deze, dat op den lsten October aan het
Openbaar Slachthuis kwalijk riekend gesteriliseerd vleesch
zou zijn verkocht. De Gezondheids-Commissie spreekt dus
niet van vleesch, dat bedorven was en dat volstrekt moest
worden afgekeurd, en ook niet van vleesch dat schadelijk
was voor de consumptie, zooals in het bedoelde dagbladartikel
wordt gedaan.
Alvorens de feiten weer te geven, moet ik opmerken, dat
niet alleen het steriliseeren van het vleesch aan het slacht
huis, maar ook het toebereiden van het vleesch, vóórdat het
gesteriliseerd kan wordenalsmede het verkoopen zelf, onder
toezicht geschiedt Met het toezicht op alles wat met het
steriliseeren in verband staat, is meer in het bijzonder belast
de adjunct-directeur Dr. Stuurman. Doch bij het toebereiden
en bij het verkoopen is steeds ook nog een keurmeester-op
zichter tegenwoordig. Wat het toebereiden betreft is juist in
den laatsten tijd het toezicht nog verscherpt gewordenzoo
dat daarbij voortdurend een keurmeester aanwezig is. Het
zelfde geldt voor het verkoopen. De adjunct-directeur regelt
in overleg met mijcontroleert de temperaturen, en houdt
ook toezicht bij den verkoop. Ik heb mij er steeds van
kunnen overtuigen, dat de voorschriften behoorlijk werden
uitgevoerd, en dat meer speciaal het steriliseeren zelf nauw
keurig geschiedde. Er zijn dan ook nooit klachten ingekomen
meermalen heb ik het gesteriliseerde vleesch zelf onderzocht;
het procédé had steeds goed plaats gevonden, en, zooals Uw
College bekend is, de sterilisator vormde een waar succes
voor het slachthuis, met dien verstande evenwel, dat het
gesteriliseerde varkensvleesch steeds minder smakelijk was
dan het rund vleesch.
Op den lsten October, des morgens, werd aan het slacht
huis het vleesch verkocht van een gesteriliseerd rund en een
gesteriliseerd varken. Het rundvleesch was dienzelfden morgen
gesteriliseerd geworden, het varkensvleesch op den vorigen dag.
Het steriliseeren van beide vleeschsoorten op denzelfden morgen
kon niet geschieden, omdat na elke sterilisatie de sterilisator
gereinigd moet worden. En daar Zaterdagmorgen een geschikt
tijdstip is om te verkoopen, was de sterilisatie van het var
kensvleesch geschied op Vrijdag, die van het rundvleesch op
Zaterdag, terwijl beide vleeschsoorten des Zaterdags verkocht
werden.
Deze regeling was geschied op verzoek van den slager,
die het varkensvleesch ook op Zaterdag wilde verkoopen,
omdat hij op Vrijdag geen koopers zou krijgen. De heer Stuur
man had mij gevraagd, of ik tegen deze regeling bezwaren
hadik heb geantwoord van neen.
De toebereiding van het rund- en varkensvleesch heeft plaats
gehad onder toezicht van de keurmeesters P. van Driel en J. Noë.
De heer Stuurman heeft zich persoonlijk er van overtuigd,
dat de temperatuur in het binnenste der vleeschstukken 100° C.
bereikt had; de verkoop, geleid door den heer Stuurman,
geschiedde onder onmiddelijk toezicht van den keurmeester
J. G. Lamme.
De verkoop van het vleesch was afgeloopen, toen de keur
meesters J. Noë en A. J. Vreeburg mij kwamen mededeelen,
dat een vrouw met het gekochte vleesch teruggekomen was,
bewerende dat het niet deugde. De keurmeester Vreeburg
was van meening, dat aan het vleesch niets haperde, de keur
meester Noë meende, dat de reuk niet was zooals gewoonlijk.
Ik heb het vleesch zelf onderzocht; het was in alle opzichten
deugdelijk, maar ook ik vond den geur ongewoon. Dit gaf mij
aanleiding het vleesch van de vrouw terug te koopen; voor
inbeslagneming waren geen termen aanwezig en toch wilde
ik een onderzoek instellen.
Spoedig kwamen nu meerdere menschen met klachten om
trent het door hen gekochte vleesch. En weldra bleek, dat
deze klachten voor het grootste gedeelte van allen grond ont
bloot waren niet alleen, maar bovendien, dat de meeste lieden
niet uit eigen beweging kwamen.
De zaak scheen mij nu zoo belangrijk, dat ik een grondig
onderzoek wilde instellenen ik gaf dus allen klagers het
door hen betaalde geld terug, echter onder de uitdrukkelijke
mededeeling, dat ik niet met hun klachten medeging, dat ik
niet verplicht was het vleesch terug te nemen, dat zij daar
voor feitelijk bij den slager moesten zijn, die het vleesch ver
kocht had, maar dat ik tot den maatregel overging, 1° omdat
de slager niet meer aanwezig was, en 2° omdat ik al het
vleesch wilde onderzoeken.
Niet dus, omdat ik van de slechte eigenschappen van het
vleesch overtuigd was, kocht ik het terug, zooals men het
heeft doen voorkomen. Maar ik wilde het materiaal zelf onder
zoeken; de wijze, waarop de klachten werden ingediend, deed
mij dit gewenscht achten.
En zoo was het mogelijk 17 monsters vleesch aan een on
derzoek te onderwerpen, n.l. 2 monsters rund-en 15 monsters
varkensvleesch.
Van deze monsters waren in alle opzichten deugdelijk de
2 monsters rundvleesch en 10 monsters varkensvleesch.
Bleven alzoo over 5 monsters varkensvleesch. Deze waren
geen van allen bedorven, zagen er allen, goed uit, doch hadden
alleen een ongewonen, niet aangenamen reuk. Bij nader onder
zoek bleek, dat ook hier feitelijk van ongeschiktheid voor de
consumptie niet gesproken kon worden, en in geen geval van
schadelijkheid voor de gezondheid.
Bovendien bleek, dat die geur in hoofdzaak gebonden was
aan het vleeschnat, waarin zich het vleesch bevond en dat hij
verdween, wanneer het eenigen tijd gestaan had.
De beambten, met het toezicht belast, werden door mij nader
gehoord.
De keurmeester J. G. Lamme, die speciaal toezicht op het
vleesch bij den verkoop had gehouden, verklaarde, dat het
rundvleesch in geen enkel opzicht te wenschen overliet. Toen
het varkensvleesch aan de beurt kwam, meende hij een
oogenblik iets ongewoons te ruiken. Dit was voor hem aan
leiding om dit vleesch te onderzoeken en twee verschillende
stukken te proeven Hij bespeurde niets abnormaals. Ver
volgens heeft hij het vleeschnat geproefd. Ook dat wasgoed.
Hij heeft toen den verkoop laten doorgaan en noch aan den
heer Stuurman noch aan mij iets medegedeeld.
Op mijn uitdrukkelijke vraag of er dan geen enkele aan
leiding was om zijn bevinding mede te deelen, en den ver
koop op te schorten, antwoordde hij van neen.
De keurmeesters van Driel en Noë, met het toezicht op het
toebereiden van het vleesch belast, zeiden dat dit goed ge
schied was.
De heer Stuurman verklaarde, dat de temperaturen bij het
steriliseeren gebezigd volkomen goed waren. Echter deelde
hij het volgende mede:
De slager, die het vleesch zou verkoopen, had hem toestem
ming gevraagd om het varkensvleesch, dat op Vrijdag geste
riliseerd was, met een deel van het vleeschnat overgoten in
een vleeschkuip te mogen bewaren. Eerst had hij daartegen
bezwaren geopperd, doch eindelijk had hij toegegeven, omdat
het vleeschnat gewoonlijk met het vleesch verkocht wordt.