DONDERDAG 13
OCTOBER 1904.
147
wel wint, dan is dit een verstandige daad. Doch hier weten
wij, dat uitstel ons geen voordeel maar wel nadeel zal bezor
gen. Wanneer wij nu tot de oprichting besluiten, kan ons
dit een voordeel geven, dat bij uitstel verloren zal gaan. Hier
mede moet wel rekening worden gehouden bij het uitbren
gen onzer stem over het voorstel tot uitstel.
Gaarne beken ik te behooren tot die raadsleden, die al
moeilijke dagen terwille van dit voorstel doorleefd hebben.
De quaestie was altijd weer: moeten wij eene electrische
centrale hebben, ja dan neen.
Er is in het Dagelijksch Bestuur eene minderheid, en
daarvan lees ik in het rapport van Burg. en Weth., dat ook
de minderheid aanneemt, dat de onderneming op den duur
rentegevend zal zijn; en ik wil wel bekennen, dat juist dat
oordeel van den tegenstander van het voorstel in het Dagelijksch
Bestuur mij er voor driekwart toe gebracht heeft, vóór het
voorstel te wezen. Wanneer toch door alle partijen in 't Dag.
Bestuur voor vaststaand wordt aangenomen, dat de centrale
op den duur rentegevend zal wezen, dan meen ik, dat wij
zeker de vrijmoedigheid mogen hebben de exploitatie te begin
nen. Een koe te koopen, die ineens melk geeft, gaat hier niet
men zal moeten beginnen met het koopen van een kalf, dat
na goed gekweekt te zijn, een koe wordt. Zoo ook hier:
eerst komt de tijd, dat men aan de zaak geld ten koste moet
leggen en geen voordeel daarvan trekt, doch daarna komt,
naar wij verwachten mogen, de winst, en daarom wil het mij
voorkomen, dat wij het best doen tot de oprichting van een
electrische centrale te besluiten.
De Voorzitter. Voordat ik den heer Korevaar het woord
geef, wensch ik even op te merken, dat op het oogenblik
aan de orde is de motie van orde, ingediend door den heer
van der Vlugt, n.l. om de verdere behandeling van deze zaak
te verdagen. Nadat de heer Korevaar het woord heeft gehad,
zal ik nog een enkel woord over de motie zeggen, waarna
ik deze in stemming zal brengen.
De heer Korevaar. M. d. V., ik zal zeer kort zijn.
Het spijt mij, dat de heer Juta die persoonlijke quaestie
heeft gereleveerd. Ik had de zaak zoo gaarne op breeder ter
rein gehouden, n.l. of wij een electrische centrale zullen op
richten, of niet. Nu de heer Juta die persoonlijke quaestie
evenwel heeft gereleveerd, acht ik mij verplicht even nader
terug te komen op datgene, wat ik in de behandeling van
deze zaak al zeer zonderling gevonden heb, en dat is dit.
Nadat in de vergadering van Burg. en Weth. het besluit was
gevallen omtrent het voorstel, dat aan den Raad zou worden
gedaan, en waarvan de heeren de schriftelijke, zeer duidelijke
uiteenzetting voor zich hebben, eerst toen zijn de gevraagde
inlichtingen voor den dag gekomen, zoowel wat Haarlem en
Groningen als het buitenland betreft, en let wel, de meeste
eerst hier ter Vergadering. Dat is alleen wat ik zonderling
heb gevonden en nog blijf vinden. En wat die quaestie van
Duitschland betrelt, ik heb vroeger aangedrongen op een on
derzoek in het binnen- en buitenland en daarbij heb ik ook
genoemd Engeland.
Mijne opmerking van zooeven, over de Duitsche cijfers, had
alleen ten doel te doen uitkomen, hoe voorzichtig men moet
zijn met cijferswanneer men geen gelegenheid heeft de waarde
er van te beoordeelen.
De Voorzitter. Het zij mij vergund nog iets over de motie
van den heer van der Vlugt te zeggen.
De opmerking van den heer Korevaar, dat de gevraagde
inlichtingen eerst nu door de mededeelingen van den heer
Juta zijn verkregen, komt mij niet geheel juist voor. Wan
neer die inlichtingen niet dadelijk zoo volledig zijn verstrekt
als wij wel wenschten, dan is de reden daarvan opgegeven.
Wat wilde men? Men wilde weten de resultaten van exploi
tatie in andere gemeenten en ook in deze gemeente. Nu is
door de Commissie ad hoe reeds medegedeeld waarom zij in
haar zoeken naar inlichtingen niet kon slagen. Zij heeft zich
wel gewend tot verschillende personen, die in beginsel adhaesie
betuigden met de oprichting van de electrische centrale, maar
zich toch niet wenschten te verbinden om afnemer te worden.
En waar nu de Commissie ad hoc van andere Besturen van
gemeenten hetzelfde antwoord heeft bekomen»dat vragen
aan ingezetenen geeft toch geen resultaten," daar is het dui
delijk, waarom zij de gevraagde inlichtingen over de vermoe
delijke exploitatiekosten hier ter stede niet heeft kunnen
verstrekken. Zijn nu de cijfers, door den heer Juta medegedeeld,
geheel nieuw, openen zij een geheel nieuw gezichtspunt? Toch
niet! In de mededeelingen van den heer Gritters Doublet is reeds
de nadruk gelegd hierop, dat van het kleinbedrijf in Groningen
de meeste sympathie is ontvangen bij de exploitatie van eene
electrische centrale. En dat thema is nu wat meer uitgewerkt
in de mededeelingen van den heer Juta; wat hij heeft mede
gedeeld, staat in meer algemeene termen in het rapport van
den heer Gritters Doublet, voor zooveel Groningen betreft.
En wanneer men zegt dat cijfers zoo niet rauwelijks in het
debat mogen worden geworpen, daar kan ik dit toegeven.
Dan hadden de tegenstanders ook cijfers moeten trachten te
verkrijgen, en had men cijfers tegenover cijfers kunnen stel
len. Nu dit niet is geschied, kan ik niet inzien dat uitstel
eenig beter resultaat zal opleveren. Wat betreft de mededee
lingen over verschillende steden in Duitschland, de heer Juta
heeft plaatsen genomen, in bevolking overeenkomende met
Leiden. Toen heeft hij gezegd: de resultaten van het elec-
trisch bedrijf zijn daar zoo gunstig geweest, zal dit nu anders
zijn in gemeenten in ons land, die ongeveer denzelfden om
vang en dezelfde bevolking hebben? En hij heeft toen die
cijfers uit Duitschland aan den Raad overgelegd. Nu kan men
dit tegenspreken, men kan zeggen: in die stad zijn zooveel
meer fabrieken, in die andere stad heeft men weer wat anders
dan in Leiden. En zoo kan men voortgaan. Al waren dus al
de cijfers van den heer Juta gedrukt onder de oogen van
de leden van den Raad geweest, het komt mij toch voor,
dat daardoor nooit de discussie zou zijn vereenvoudigd of
betere resultaten werden bereikt.
Ik zal dus aan de motie van orde mijne adhaesie niet
kunnen geven.
De motie van den heer van der Vlugt, in stemming ge
bracht, wordt verworpen met 16 tegen 13 stemmen.
Tegen stemmen de heeren: Bots, Kerstens, Driessen, Aal-
berse, Vergouwen, Meuleman, van Hamel, Sjjtsma, Timp, van
Lidth de Jeude, van der Eist, Witmans, de Vries, Juta, van
der Lip en van Tol.
Voor stemmen de heeren: van Hoeken, Le Poole, Pera,
Paul, Fockema Andreae, van der Vlugt, Verhey van Wijk,
Korevaar, A. Mulder, Bosch, Hasselbach, van Gruting, en
P. J. Mulder.
De Voorzitter. Indien niemand meer het woord verlangt,
wensch ik nog een enkel woord over deze zaak te zeggen.
In het advies van Burg. en Weth. is opgemerkt, dat de
meerderheid van het Dagelijksch Bestuur ook nog tweeledig
is, nl. dat er onder die meerderheid één lid is, dat, ofschoon
niet geheel kunnende medegaan met de gunstige finantieele
vooruitzichten, die andere leden van de meerderheid hebben,
toch meent, dat in de gegeven omstandigheden het besluit
tot oprichting niet kan uitblijven. Ik wil dit nog eenigszins
nader toelichten, omdat de heeren wel zullen hebben begrepen,
dat het lid van de meerderheid, dat een nog eenigszins afwijkend
gevoelen heeft van de overige leden van de meerderheid, de
orrdergeteekende is. Ik wensch even mede te deelenwaarom
ik ten slotte tot de conclusie ben gekomen, dat in deze om
standigheden het besluit moest worden genomen. Weliswaar,
ik heb zeer aarzelend daartoe besloten, maar eindelijk ben
ik er toch toe gekomen. Dat de reden van die aarzeling de
financieele kwestie is geweest, zal ik niet nader behoeven uit
te leggen en dit vooral, omdat vaststaat dat wij eerst zullen
te doorworstelen hebben eenige magere jaren. Maar, gelijk da
heer Pera reeds heeft opgemerkt, het lid van de minderheid
van het Dagelijksch Bestuur heeft mij een sterk argument aan
de hand gedaan, juist om te adviseeren nu het besluit te
nemen Want wat heeft het geachte lid gezegd? Indien het
eene particuliere onderneming gold, zou ik de concessie met
beide handen aanvaarden, want ik zie in de exploitatie van
een electrische centrale in Leiden voor een particulier een
goede zaak. En nu zeg ik: mag nu de Gemeente in een
onderneming, waar men over een particulier industrieel zoo
spreekt, nalaten die te aanvaarden? Neen, want eene ge
meente moet zich in een kwestie van gemeente-bedrijf zooals
hier, plaatsen op het standpunt van den industrieel, en waar
nu aan een particulier het bedrijf aannemelijk voorkomt,
mag de Gemeente geen ander standpunt innemen, of er
moeten al zeer overwegende redenen zijn, om niet tot de
onderneming over te gaan.
En thans wensch ik even mijne adhaesie te betuigen aan
datgene, wat de heer Vergouwen heeft gezegd. Gesteld, dat
de Gemeente eens niet overging tot de oprichting van een
electrische centrale, zouden dan de tegenstanders niet een
veel zwaardere verantwoordelijkheid op zich laden door later
concessie te weigeren, dan door nu te stemmen vóór de op
richting van een electrische centrale? Want indien men nu
deze concessie weigert, of het zóó moeilijk maakt, dat de con
cessie-aanvrage vervalt, dan zullen wij velen onzer medebur
gers iets onthouden, wat zij begeeren. De verantwoordelijkheid
daarvoor zal misschien nog wel grooter zijn dan die, wanneer
men nu zijn stem geeft aan het voorstel tot oprichting van
een electrische centrale. En eene concessie verleenen wil
niemandalthans niemand in dezen Raad beveelt dit aan.
Er is een Duitsch spreekwoord, dat zegt: »Erst wiegen und
dann wagen", en daarom heb ik zeer nauwgezet het vóór en
tegen gewogen. En wat heb ik nu gevonden als argument ten
aanzien van de onkosten van de stroomlevering, wat de ver
lichting betreft? De heer Juta heeft er reeds op gewezen,
dat wij, wat dat betreft, in gunstiger conditie zijn dan de