14G DONDERDAG 13 OCTOBER 1904. andere Gemeenten opzoeken, die zeggen: ons resultaat is niet zoo gelukkig geweest. Om alle cijfers behoorlijk te contro leeren daarvoor zouden de leden zelf een onderzoek moeten instellen, gelijk de heer Juta te Groningen heeft gedaan. Die cijfers zijn als het ware geknipt om in het debat te worden gebruikt, en niet om een onderwerp van schriftelijke behan deling uit te maken, want dan zou eenzelfde persoonlijk on derzoek moeten worden ingesteld. Ik zou er dus in kunnen komen, wanneer een voorstel werd aangenomen om de behan deling van deze zaak te verdagen, totdat het verslag van deze Raadszitting zal zijn gedrukt, zoodat wij dan later het debat weer kunnen opvatten; maar om nu nog weder een schriftelijke behandeling te openen ik geloof niet, dat zulks tot het doel zou leiden. De heer van der Vlugt. M. d. V. Allereerst een enkel woord om een misverstnnd weg te nemen lk ben hier volstrekt niet gekomen als een tegenstander van een electrische centrale, maar ik ben hier alleen gekomen als een tegenstander van dit plan tot oprichting van een elec trische centrale, dat m. i. volstrekt niet voldoende met cijfers was toegelicht. Overigens ben ik papier blanc. Ik wil gaarne worden ingelicht door ieder, die mij inlichtingen kan verstrek ken omtrent hetgeen in casu te verrichten is. Wat betreft Uw vraag, mijnheer de Voorzitter, of ik genoegen zou kunnen nemen met eene verdaging van de discussie over deze zaak tot eene volgende vergadering daarop antwoord ik gaarne: zeker! lk heb zoo straks het door mij ingediende voorstel aldus ingekleedomdat ik, als een der jongste leden van den Raad, met de technische formaliteiten van deze Ver gadering nog niet geheel vertrouwd ben. lk kan met zulk eene verdaging evenwel gaarne genoegen nemen, omdat, wanneer wij bij de definitieve behandeling van deze zaak de cijfers voor ons zullen hebbenaan mijn wensch, dat wij die nieuwe gegevens zwart op wit zouden kunnen lezen, ten volle zal zijn voldaan. De heer Juta. Ik zal niet in herinnering behoeven te brengen hoe dikwijls deze zaak reeds in de Gemeenteraads-vergadering is geweest, en telkens is er de een of andere reden geweest om de zaak uit te stellen. Nu had ik gemeend, juist omdat het zoo moeilijk is om den leden vertrouwen aangaande deze kwestie in te boezemen, aangezien het zoo moeilijk is om cijfers voor de toekomst te geven, daar het zeer veel bezwaar oplevert om met juistheid te kunnen zeggen wat in de toe komst de resultaten van de exploitatie zullen zijn, daarom juist had ik gemeend, dat het goed zou zijn zoo laat moge lijk nog naar die gemeenten te gaan, waar ik die inlichtingen op ruime schaal kon vinden en die hier dan aan den Raad mede te deelen, opdat de leden dan met zooveel mogelijke kennis van zaken zouden kunnen oordeelen. Allerminst, mijn heer de Voorzitter, had ik kunnen vermoeden, dat die poging van mij om dat licht te verspreiden, hier op sommige leden zoo'n ongunstigen indruk zou maken. Ik had mij eer mogen vleien met het tegenovergestelde! (Teekenen van instemming). En als de heer van der Vlugt zegt, dat het verstrekte licht tot hem is gekomen in zoo breede stroomen, dat hij er door overstelpt is, dan vat ik dit op als eene dichterlijke beeld spraak, want feitelijk zijn mijne cijfers niets geweest dan eene uiteenzetting van het resultaat van de exploitatie in Groningen. En waarom zijn die resultaten in Groningen goed? Omdat men daar bijtijds zijn koers heeft veranderd, wat betreft de tarieven en thans de tarieven zoo laag mogelijk heeft gesteld, waarvan de middenstand en de klein-industrie thans de beste vruchten plukt. De heer van der Vlugt zegt, dat deze zaak niet goed is toe gelicht, maar dit niet goed toelichten kan alleen betrekking hebben op de resultaten van de exploitatie, want wat de op richtingskosten betreft, die zijn èn in het rapport van de heeren van Doesburgh en Doyer, èn in het nader rapport, door Burg. en Weth. uitgebracht naar aanleiding van de groote verlaging dier kosten, uitvoerig genoeg begroot. Er kan dus alleen twijfel bestaan ten aanzien van de resultaten der exploitatie. Welnu! de Vergadering kan de zaak nog eenige malen uitstellenmaar ik beweer dat omtrent die resultaten later even weinig met zekerheid zal te zeggen zijn als nu. Wat heeft de Commissie ad hoe gedaan Die heelt aan de besturen van Gemeenten in Nederland, die eenigszins gelijk staan met Leiden en die reeds eene electrische centrale in exploitatie hebben of waarin tot de oprichting daarvan besloten is, verschillende vragen ge richt, o.a. deze vraag: »hebt gij, voor gij dit belangrijke besluit »naamt, U op de hoogte gesteld, wat de toekomst zal opleveren »weet gij hoeveel stroom voor licht en voor kracht gij bij be- »nadering zult kunnen leveren? Wij wenschen dit hier op »vrij ruime schaal aan de burgerij van Leiden te vragen." Daarop is het unaniem antwoord van al de Gemeentebesturen geweest: doe dat niet, het geeft toch niets. Menschen, die vóór het oprichten van de electrische centrale riepen, dat zij de grootste en flinkste afnemers zouden wordendat zij warm waren voor eene electrische centrale, zij bleken in de praktijk later heel slechte afnemers te zijn. Tot mijn leedwezen heerschte in de Commissie ad hoe niet altijd de meeste eenstemmigheid; hierover echter was men het eens, dat men dit monnikenwerk niet moest doen, Men kan er der Commissie ad hoe, noch Burg. en Weth.allerminst een verwijt van makendat zij niet getracht hebben zich op de hoogte te stellen wat zullen zijn de vermoedelijke resultaten van de exploitatie; dat is eenvoudig niet uit te maken. Welke weg stond ons toen open? Wel, ons te spiegelen aan anderen. Dat heb ik gedaan en ik heb mij gespiegeld aan Groningenomdat dit inderdaad de eenige stad in Neder land is, die eenige ondervinding heeft van de exploitatie eener electrische centrale; wij konden ons niet wenden tot Arnhem en Utrecht, omdat men daar nog moet beginnen met de exploitatie, terwijl Amsterdam, Den Haag en Rotterdam om hunne grootte buiten beschouwing moesten blijven. En omdat er zoo weinige gemeenten in ons land restten, heb ik mij naar Duitschland gewend, en, mijnheer de Voorzitter, nu moet mij één ding van het hart, gericht tegen mijn vriend en collega Korevaar. Dat doe ik te meer niet graag omdat ik eene mededeeling moet doen van iets, dat in de vergade ring van Burg. en Weth. is gebeurd, en ik van oordeel ben dat hetgeen in die vergaderingen gebeurt, aldaar ook blijven moet. Maar het dient toch gereleveerd, dat, toen ik mijne mededeelingen omtrent mijne bevindingen te Groningen bij Burg. en Weth. indiende, het juist de heer Korevaar was, die ongeveer zeide: dat alles is nu wel mooi. maar het voor beeld van één stad is te weinig; ik zou gaarne meer gegevens hebben. En toen ik vroeg waarheen mij dan te wenden, heeft de heer Korevaar gezegd: wel, bijv. naar Duitschland; daar zijn meer electrische centralen en heeft men toch ook meer ondervinding op dat gebied. Mijnheer de Voorzitter, juist naar aanleiding van dien wenk van den heer Korevaar heb ik mij de moeite gegeven de officieele statistieken van gemeenten in Duitschland machtig te worden. En nu ik dat gedaan heb, zegt de heer Korevaar: gij hadt Duitschland er buiten moeten laten! Daar begrijp ik nu niets van. Mijnheer de Voorzitter, ik zal tot mijn leedwezen tegen het voorstel van den heer van der Vlugt, moeten stemmen. Deze zaak is al zoo dikwijls uitgesteld! Wanneer wij hier voor bijv. over vier weken nog eens bij elkaar zouden moeten komen en eenig lid zou dan misschien in de gelegenheid zijn nog meerdere inlichtingen te verkrijgen, hetzij vóór of tegen het voorstel van Burg. en Weth. zooals men bij elk belangrijk rapport dikwijls staande de vergadering ter kennis van de leden van den Raad brengt opdat dezen weten of zij vóór dan wel tegen moeten stemmen moet dat dan een reden zijn om de zaak wederom uit te stellen en te zeggen: ja, wij hebben wel een voldoende motiveering gehoord, maar wij wilden toch wel eens den tijd hebben om die zwart op wit te lezen. Dat gaat inderdaad niet aan! Ik heb de cijfers volkomen kalm en duidelijk medegedeeld; cijfers, gegrond op de officieele cijfers, die wij uit de staten van de adminis traties van de genoemde electrische centralen hebben over genomen en hebben vergeleken met de staten van het gas verbruik hier in Leiden. Mijnheer de Voorzitter, dat zijn toch geen dingen, die men in een rapport gaat zetten: het zijn argumenten, die staande de vergadering worden bijge bracht ter verdediging van het standpunt, dat men inneemt. Ik zie inderdaad niet de reden er van in om nu wederom de zaak te verdagen. De heer Pera. De heer van der Vlugt heeft mij het gras voor de voeten weggemaaid. Het komt mij ook alleszins dien stig voor dat wij de cijfers, door den heer Juta medegedeeld, nog eens bedaard kunnen nagaan, lk geloof dat de heer Juta over zijn bezwaren zal moeten heenstappen, en dat wij het best doen de zaak op dit oogenblik uit te stellen. Wanneer wij dan over bijv. vier weken weer de quaestie aan de orde stellen, dan kan de beslissing zeker vallen en kan van verder uitstel geen sprake meer zijn. Ik ondei steun dan ook het idéé van den heer van der Vlugt, maar ik wil er nog dit aan toevoegen. Er is hier in den Raad over eene electrische centrale gesproken alsof die stellig voor de gemeente een schadepost zou zijn. Dit nu is niet vooruit vast te stellen. Beslist uit te maken dat wie voor stemt goed doet, wie tegenstemt verkeerd doet, is niet te doen. Wij zullen altijd tegenover elkanders meeningen eene zekere welwillendheid in acht moeten nemen. In de tweede plaats wil ik er op wijzen, dat wij altijd bij eene eventueele exploitatie zullen moeten hebben lage tarie ven; dat is naar mijne meening de aangewezen weg om de inrichting met succes te doen werken. En wat uitstel van den geheelen bouw betreft, ik zou dit eene allergevaarlijkste zaak achten. Wanneer iemand particulier een huis wil bouwen, doch dit om financieele of andere redenen een paar jaar uitstelt met de wetenschap dat hij door dit uitstel niets verliest maar

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1904 | | pagina 12