144
DONDERDAG 13
OCTOBER 1904.
dan, zal men vragen. Eenvoudig hierdoor, omdat Groningen
een veel lager tarief heeft, dan door den Directeur van de
Gasfabriek voor Leiden wordt berekend.
Groningen heeft in doorsnee voor licht 16.03 ets, voor
kracht 9.14 ets per K.W.U. Leiden daarentegen 20 en 1 ets.
U ziet dus dat men met Groningen tot basis te nemen zeer
voorzichtig moet zijn; bovendien heeft men in het oog te
houden, dat de gasprijzen in Haarlem en Groningen, resp.
7 en 6 ets per kub. Meter zijn.
Resumeerende, blijf ik er bij dat het niet geraden is tot
oprichting van eene Electrische Centrale te adviseeren, zoolang
de finantieele kwestie der eerste jaren niet is opgelost.
De heer Korevaau. M. d. V. Ik heb de eer te behooren
tot de minderheid van het College van Burg. en Weth., die
gemeend heeft, dat op dit oogenblik het tijdstip nog niet is
gekomen om te besluiten tot de oprichting van een electri
sche centrale, om reden, dat die zaak niet voldoende voor
bereid is om nu reeds een welberaden besluit te nemen. Wij
allen zijn overtuigd van den ernst en de degelijkheid van
het zaakrijke rapport, dat de heeren Doyer en Van Doesburgh
hebben uitgebracht in zake de kwestie, die thans aan de
orde is. Die heeren hebben ons gezegd: een electrische cen
trale te Leiden zal in de toekomst zeer zeker rentegevend
zijn. In de toekomst zal die inrichting rendeeren, maar
gedurende de eerste zes jaren zal er geld bij moeten, en dat
is de reden waarom de minderheid er niet aan wilde. Later,
toen bekend werd dat de grondprijzen lager werden, hebben
genoemde heeren die zes jaren gereduceerd tot een driejarige
periode van jaarlijksch verlies. Hoe groot dat verlies zal zijn
dat laten die heeren doodeenvoudig in het duister. Zij zeggen
eenvoudig: na drie jaren, als het verlies niet meer bestaat,
zal jaarlijks ontvangen worden /'56000.en jaarlijks uitge
geven worden /"56000.Hoe groot in die drie jaar het na-
deelig verschil zal zijn, daaromtrent zeggen zij niets.
Het was dan ook zeer natuurlijk, dat de Gemeenteraad
verleden jaar besloot om te trachten over die eerste periode
een weinig meer licht te doen ontsteken. Daarom werd be
noemd eene Commissie ad hoc, die de zaak nader zou onder
zoeken. Zooals reeds in de voordracht van Burg. en Weth.
staat, is de minderheid van dat college zeer teleurgesteld
over het op dit punt verkregen resultaat. Eene becijfering,
bij benadering slechts, hoe groot het verlies in die drie eerste
jaren zal zijn, missen wij geheel. Wij moeten ons behelpen
met een weinig moed en vertrouwen als krachtigste argu
menten en zoo moeten wij maar besluiten om de eerste drie
jarige periode tegemoet te gaan, waarin een jaarlijksch ver
lies zal worden geleden vanmen weet het niet. Er zijn
voorbeelden van een verlies van f 22000 en voorbeelden van
150. Waar zal ons verlies het dichtst bijkomen? Men weet
het niet, daaromtrent is geen licht ontstoken. En nu wilde
de minderheid van het Dagelijksch Bestuur daaromtrent nog
wel eens nader worden ingelicht alvorens een besluit te nemen
temeer omdat wij, afgescheiden van de oprichting van de elec
trische centrale, eene periode tegemoet gaan, waarin de Ge
meente verplichtingen moet nakomen, waaraan zij zich onmo
gelijk kan onttrekken. Dat zijn nl. de aflossingen van vroeger
aangegane leeningen. In 1906 zal er 15000 meer moeten
worden afgelost dan nu, terwijl dit in 1907 bijna 22000
meer zal bedragen. En dat zal juist gebeuren in de verlies-
periode van de electrische centrale. En aangezien wij niet
weten hoeveel dit verlies zal bedragen, kan dit ook wel eens
f 22000 bedragen. Er kan dus wel een periode komen, dat de
Gemeente aan aflossing en verlies 44000 zal te betalen
hebben. Wie kan het tegendeel bewijzen? Cijfers zijn niet
genoemd, noch door de heeren van Doesburgh en Doyer, noch
door de Commissie ad hoe. Wanneer men in aanmerking
neemt dat velen, die hun belasting nog niet ten volle hebben
betaald, nog zuchten onder de verhooging der inkomstenbe
lasting tot 4J/é en onder de verhooging der opcenten op
de personeele belasting van 68 tot 90, terwijl anderen aan
gemoedigd worden tot berusting door het verblijdend teeken
dat de begrooting voor 1905 het gegronde vooruitzicht opent,
dat tenminste de inkomstenbelasting niet zal behoeven ver
hoogd te worden, dan blijkt dat de voorstanders van het
voorstel van Burg. en Weth. niet schromen, juist nu wij be
trekkelijk uit den druk komen, weer nieuwe finantieele lasten
op de burgerij te leggen, waarvan wij bij benadering den
omvang niet weten en waarmede wij dus een sprong in het
duister doen en dat mogen wij niet doen.
Dat was mijn standpunt toen ik in de Vergadering kwam.
En nu maakt het een zonderlingen indruk dat, terwijl zoo
herhaaldelijk te vergeefs is aangedrongen op het geven van
nadere inlichtingen, die inlichtingen nu toch en eerst thans
hier ter plaatse zijn verschaft. Maar, M. de V. zonderling of
niet, er worden hier nadere inlichtingen gegeven en men
moet ze dus maar aanvaarden en trachten het er mede te
doenmaar eigenlijk worden wij nu overstelpt met zooveel
moois en goeds, dat dit alles toch waarlijk staande de Verga
dering niet zoo beoordeeld kan worden. Derhalve ben ik dus
weder onvolledig ingelicht. Wanneer ik goed gehoord heb,
schijnt het in Groningen erg mooi te gaan. In Haarlem heeft
men maar een fout begaan en dat kost dan die Gemeente
jaarlijks 22000.—. Dit alles zou ik wel eens nader voor
mij willen zien. Ik heb eenige cijfers hooren opnoemen uit
het buitenland; zij zullen wel goed zijn, maar ik kan de
wraarde er van niet beoordeelen. Of zij kunnen dienen tot
eene vergelijking met Leiden, betwijfel ik zeer, want zij
betreffen alle Duitsche steden. En nu is juist in het rapport
van de heeren van Doesburgh en Doyer gezegd, dat Duitsch-
land in dit opzicht niet ter vergelijking kan dienen, omdat
men daar altijd gehad heeft hooge gasprijzen; Engeland zou
alleen daarvoor in aanmerking komen.
Wat heb ik dus aan duizenden cijfers, wanneer mij de
gelegenheid niet gegeven wordt de waarde daarvan te be
oordeelen, terwijl die nog wel moeten dienen om mijne stem
te bepalen over eene zoo belangrijke quaestie, die zulke be
langrijke finantieele gevolgen kan hebben.
Dus, zoolang ik niet op mijn gemak over al die nadere
gegevens kan oordeelen, kan ik er niet toe overgaan om mijn
stem te geven aan het voorstel van de meerderheid van ons
College om nu over te gaan tot de stichting van een elec
trische centrale.
De heer Vergouwen. M. d. V. In de verschillende gedachten-
wisselingen aangaande deze zaak heb ik opgemerkt, dat er
van weerskanten, ik zou haast zeggen eenigszins overdreven
is. Er zijn voorstanders van de zaak. die daarover redeneeren,
alsof het een levenskwestie voor Leiden geldt, dat er een
electrische centrale komt, en aan den anderen kant heb ik
hooren redeneeren, en ik geloof, dat de brief, waarvan de
heer van Hoeken een gedeelte heeft voorgelezen, in denzelfden
trant is gesteldalsof eene electrische centrale Leiden's
ondergang zou zijn. Nu geloof ik, dat wanneer het zoo door
voor- en tegenstander wordt voorgesteld, dezen zich aan over
drijving schuldig maken. Een eenigszins gelijke tegenstelling
zie ik in het praeadvies van Burg. en Weth., waar dit stelt
de kwestie: nu of nooit! Die tegenstelling aanvaard ik ook
niet; wel de tegenstelling: nu of later. De vraag is dan ook
bij mij opgekomen, niet: zullen wij op het oogenblik besluiten
tot de oprichting van een Electrische Centrale of, zoo niet,
dan, wanneer dit voorstel afgestemd wordt, nooit weermaar
wel: zullen wij het nu doen of later. En nu is mijn gedachte,
dat het beter is nu een Electrische Centrale op te richten
dan daarmede te wachten, en wel met het oog op den afzet.
Toch had ik gaarne in dezen meer licht gezien. Het rapport
van de Commissie is uitstekend, maar niet uitgebreid genoeg.
Er is op gewezen, o.a. ook door de minderheid van het Dage
lijksch Bestuur, dat aan het rapport veel ontbreekt, en de
heer Korevaar heeft die uitspraak nog nader versterkt. Nu
hebben wij zooeven door het gesprokene door den heer Juta
eenig begrip gekregen omtrent den toestand in Groningen,
Haarlem en eenige Duitsche stedendat heeft heel veel duidelijk
gemaakt en licht verspreid over datgene, wat wij tot voor
dezen niet wisten en toch zoo gaarne wilden weten, maar
m. i. hebben wij te weinig gegevens gekregen om kalm en
bedaard over deze zaak te kunnen oordeelen. Ik had zoo gaarne
gezien, dat wij op schrift hadden ontvangen de kosten van
oprichting en exploitatie, benevens den afzet van andere
plaatsen, want zooals het nu staat, staan wij voor de kwestie:
durven wij al of niet de exploitatie aanvatten. Wanneer het
nu een zaak geldt, die door eigen middelen wordt gedreven,
dan kan men daarover gemakkelijker een beslissing nemen,
dan wanneer het, zooals in dit geval, de financiën der belasting-
betalenden raakt. Een inrichting, in het algemeen genomen,
die ontstaat uit particulier initiatief, kan bf floreeren, of te
gronde gaan, maar in dit geval rust de verantwoordelijkheid
alleen op den ondernemer en drukt alleen op den persoon
en zijn familie. Maar een inrichting als deze, door gemeentelijk
initiatief te voorschijn geroepen, blijft in den regel, bestaan,
ook al leidt zij een kwijnend leven en zal dus in dat geval
langen tijd blijven drukken op de Gemeente in haar geheel.
Ik had dus, zooals gezegd, gaarne een sterker ruggesteun,
meerdere gegevens gehad dan thans het geval is, om een goed
oordeel over deze zaak te kunnen vellen.
Nu behoor ik zeker, wat zulk eene zaak betreft, niet tot hen,
die niets durven ondernemen maar wanneer iets ondernomen
wordt, dan moet men er ook kans van slagen in zien. En nu
kan die opvatting gesteund worden door eigen ervaring of
door de ondervinding van anderen. Beide ontbreken hier echter,
en van daar dat ik mij ook wel begrijpen kan, dat Burg. en
Weth. in het aanpakken van deze zaak een soort van waag
stuk zien. Wanneer wij voorstemmen, dan onderstellen wij
immers een verstandig beheer, een flinken Directeur, flinke
afnemers, in één woord eene gunstige exploitatie en dan
denken wij in de toekomst aan een winstje voor de Gemeente.
Ook zien wij er dan geen bezwaar in, dat daardoor nieuwe
belastingen worden geheven of bestaande kunnen worden ver-