432
DONDERDAG 22 SEPTEMBER 1904.
neer men met een brand onder normale omstandigheden had
te doen gehad, zou dan ook door niemand beweerd zijn, dat
de brandweer eenigszins te laat op het terrein aanwezig is
geweest.
De brandweer heeft ook zeer practisch gewerkt, want de
heeren zullen hebben bemerkt, dat de brand is beperkt ge
bleven tot dat ééne perceel en dat de perceelen aan de beide
kanten daarvan nagenoeg onbeschadigd zijn gebleven. Dat
komt, omdat de slangenwagen der politie zoo spoedig ter
plaatse is geweest; de politiewacht aan de Wittepoort was
spoedig ter plaatse van het onheilwaar zij met een slang
op de brandkraan op oordeelkundige wijze heeft gewerkt.
Vervolgens was op een andere brandkraan nog een slang
geschroefd, die bediend is door de brandwachts en enkele
particulieren, terwijl een derde slang van de politie om den
voorrang dingt met de laatstgemeldezoodat toen terzelfder
tijd deze drie slangen water in dien vuurpoel wierpen. Toen
zijn daarbij gekomen de kleine stoomspuit en spuit no. 3, en
op dat oogenblik had de commandant van de brandweer
water genoeg en heeft hij de andere, inmiddels aangerukte
spuiten, niet noodig geacht.
Nu heeft de heer Pera gesproken over het waarschuwings
systeem en heeft gevraagd, of het alarmsysteem wel aan alle
eischen voldoet. In antwoord daarop moet ik volmondig toe
geven, dat daarop wel iets is af te dingen. Wat is hier het
systeem? Sinds de telefoon volledig in werking is gesteld,
is in 1899 een scheiding gemaakt tusschen den werkkring
van de brandweer en van de politie, in dier voege, dat het
waarschuwen vanwege de politie is overgegaan op de telefoon.
Nu worden twee alarmen gegeven: alarm A en alarm B.
Alarm A is meer beperkt, waarbij men zich bepaalt tot
het alarmeeren van den commandant van de Brandweer,
die telefonisch den Adjunct-Commandant, den wielrijder
en de knecht, die daarbij werkzaam is, waarschuwt. En
wanneer vervolgens de Commandant oordeelt, dat het alarm
B moet worden gegeven, dan worden alle Opperbrand-
meesters per telefoon gewaarschuwd. Nu moet het per
soneel van de spuiten zelf zorgen bij den brand tegen
woordig te zijn en moet men zich te dien einde zelf doen
alarmeeren door een persoon, die men daartoe uitnoodigt of
honoreert. Dat is het systeem, dat ook overal geldt, waar men
een brandpiquet heeft. Toen ik tot het brandpiquet te Utrecht
behoorde, en ik ook steeds bij brand tegenwoordig moest zijn,
had ik iemand, die mij steeds wekte, wanneer er brand was
en wien ik daarvoor iets gaf. Nu heeft men bij de brandweer
ook de zoogenaamde tamboers, die de spuitgasten moeten
optrommelen. Maar die menschen zijn nooit bijzonder vlug
in het geven van alarm, zoodat het dikwijls gebeurt, dat
wanneer de Commandant reeds terugkeert, zij pas begonnen
zijn met trommelen, reden waarom zij dan ook vaak geen
uitbetaling daarvoor krijgen. Dat is geen praktische maatregel.
Het systeem van alarmeeren hier is dus, dat het in de aller
eerste plaats berust op de telefoon, waarbij eerst een beperkt
alarm wordt gegeven en daarna een meer uitgebreid. Om nu
van de telefoon te kunnen gebruik maken, moet natuurlijk
de hulp worden ingeroepen van personen die in het bezit zijn
van een telefoon. En nu zijn er door de bemoeiing van den
Commandant van de Brandweer vele personen toegetreden,
die hun toestel hebben beschikbaar gesteld om te waarschuwen
wanneer er brand is Maar het is duidelijk, dat met deze
wijze van alarmeeren eenige tijd verloren gaat, vooral wanneer
zulks in den nacht gebeurt. Want degene, die met zijn toestel
alarmeeren wil, moet zelf eerst worden gewekt en kan dan
pas het alarm geven, dat den Commandant bereikt.
In sommige groote plaatsen heeft men een apart systeem
van brandschellen, die in verbinding staan met het permanent
hoofdbureau van de brandweer Daar heeft men op sommige
punten van de gemeente lantaarns ingericht met rood glas,
dat kan worden ingeslagen en dan kan de persoon, die het
eerst den brand heeft bemerkt, onmiddellijk het hoofdbureau
alarmeeren, in welk geval dan dadelijk een slangenwagen uit
rukt. Dat is het systeem, dat in zeer groote plaatsen wordt
toegepast en dat zeer praktisch is.
Nu moet men toegeven, dat het systeem, dat wij hier hebben,
in verreweg de meeste gevallen voldoende is, en dat een brand,
als wij nu hebben gehad onder abnormale omstandigheden,
ook in meer grootere plaatsen met een uitgebreider brand
weer zeer bedenkelijke gevolgen zou hebben gehad. Toen de
brandladder was gearriveerd, kon die niet eens meer tegen
het gebouw geplaatst worden, omdat de vlammen van boven
en van onderen er uitsloegen, en dus van niemand gevergd
kon worden die vlammen tegemoet in het gebouw te gaan.
Dus mijne conclusie is deze, dat bij den bestaanden toestand
en met de beschikbare middelen niet mag worden gezegd,
dat de brandweer is te kort geschoten. Het eenige wat zou
kunnen worden opgemerkt, is dit, dat het misschien wel aan
beveling zou verdienen om de brandwachts op het Stadhuis
niet beiden tegelijk te laten slapen, maar om één wakker te
doen blijven, teneinde spoediger alarm te kunnen maken en
hun dienst te reorganiseeren. Dat zou in dezen misschien vijf,
hoogstens tien minuten hebben gescheeld, maar de personen,
die nu zoo noodlottig om het leven zijn gekomen, zouden
waarschijnlijk toch niet te redden zijn geweest; maar men
zou in ieder geval dit hebben gewonnen, dat men eerder op
het terrein was tegenwoordig geweest.
Summa summarum is mijn antwoord aan de heeren Fockema
Andreae en Pera dus dit, dat de berichten, die in de dag
bladen hebben gestaan, in hoofdzaak juist zijn, maar dat
daaruit niet de conclusie te trekken is, dat de brandweer in
haar verplichtingen is te kort geschoten. Misschien, dat in
de détails der regeling verbeteringen zijn aan te brengen,
maar dat zou in dezen niet hebben teweeggebracht, dat zoo'n
betreurenswaardig ongeval niet zou hebben plaats gehad. -
De heer Fockema Andreae. Ik dank u zeer voor uwe in
lichtingen.
De heer Pera. Wat aangaat, mijnheer de Voorzitter, het
effect van den maatregel, dat voortaan die twee brandwachts
op het stadhuis zullen waken ik betwijfel, of dat veel
verschil zal maken. Ik meen, dat die mannen gekleed te bed
liggen, terwijl op het bureau van politie toch altijd gewaakt
wordt. Dat echter daargelaten.
Wat het overige van de zaak betreft, geloof ik wel, dat
van een en ander genoegzaam notitie zal worden genomen
en zal worden nagegaan wat er ten opzichte van de brand
weer nog te doen is. Alleen wensch ik nog uit te spreken,
dat het mij voorkomt, dat het alarm B gedeeltelijk wel mag
samengaan met alarm A. Ik meen, dat er in het tijdsverloop
tusschen die beide alarmen heel wat kan voorvallenen dat
wanneer een gedeelte van de brandweer vlugger bij de hand
is en dat zal dan het geval kunnen zijn zij van grooten
dienst zal kunnen wezen. Wij weten allen, dat bij een brand
de eerste oogenblikken zeer veel beteekenen.
De Voorzitter Wij willen zeer gaarne overwegen en met
den commandant bespreken, of die beide systemen van
alarmeering niet kunnen samenvallen, en daardoor misschien
het bezwaar door u genoemd kan worden vermeden. Een
bezwaar daartegen is echter weer, dat dan ook bij een kleinen
brand dadelijk alles op stelten wordt gebracht, terwijl, wan
neer men twee systemen van alarmeeren heeft, het niet noodig
is de geheele stad dadelijk in rep en roer te brengen. Verre
weg bij de meeste branden is niet noodig, dat de brand
meesters tegenwoordig zijn.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zou gaarne een paar vragen
tot U richten, maar ik wensch vooraf te vragen, of ik U
die irt Uwe kwaliteit van Hoofd der Politie mag stellen.
De Voorzitter. Als Hoofd der Politie gaat dat moeilijk,
wel als Voorzitter van den Raad. Als Hoofd der Politie kunt
u mij particulier spreken.
De heer Sijtsma. Dan wil ik U die vragen doen als Voor
zitter van den Rhad.
De Voorzitter. Ja, maar dan moet ik mij de vrijheid
voorbehouden, daarop al of niet te antwoorden. Het is dus
onder de meeste reserve mijnerzijds, dat ik u uwe vragen
zal laten doen.
De heer Sijtsma. In elk geval kan ik dan de vragen stellen
het staat dan in Uwe beleefdheid ze te beantwoorden.
De volgende vragen wensch ik dan te doen:
1°. Is de optocht verleden Zondag ter gelegenheid van het
10-jarig bestaan der afdeeling Leiden van den »R.-K. Volks
bond", met muziek en vele ontplooide vaandels, langs eenige
der voornaamste straten, met Uw toestemming geschied?
2°. Heeft U op het verzoek van het plaatselijk Comité voor
Algemeen Kiesrecht, gevormd uit den Leidschen Bestuurders-
bond, de Vrijzinnig-democratische Kiesvereeniging en de
afdeeling Leiden van het Nederlandsch Werkliedenverbond,
om bij een meeting, die men van plan was te houden in Juli
of Augustus, op het Schuttersveld muziek te mogen hebben,
afwijzend beschikt en daarbij te kennen gegeven, een mogelijk
te houden optocht naar het terrein niet te zullen toestaan?
En wanneer deze vragen toestemmend worden beantwoord
3°. Op welken grond heeft U het laatste verzoek geweigerd
en het eerste toegestaan?
De Voorzitter. Uwe vragen zijn nog al omvangrijk, terwijl
ik ze niet vooraf op schrift heb gehad en op uwe voorlezing
moet afgaan, en daar het hier op een kleinigheid aankomt,
moet ik vreezeni dat een beantwoording daarvan in bijzonder
heden op dit oogenblik allicht misverstand zal doen ontstaan.
Ik zal uwe vragen dus slechts zeer in het vage beantwoorden
en onder de meest mogelijke reserve. Ik heb als Hoofd der
Politie rechtens geenerlei verantwoording aan den Raad te
doen, dus wanneer ik mij uitlaat over de vervulling van
deze mijne functie, doe ik dat, omdat ik niet onwelwillend