DONDERDAG 22 SEPTEMBER 1904.
131
De Voorzitter. Er is op dit punt eigenlijk geen bepaalde
conclusie voorgesteld, tenzij deze, dat het verschil op een
misverstand moet berusten, dat dus het adres van de opper-
brandmeesters geen aanleiding behoeft te geven tot een be
slissing. Wij hebben dan ook geen termen gevonden om
een conclusie neer te schrijven, daar het stuk van den com
mandant voor zichzelf sprak en daaruit vanzelf voortvloeit,
dat de commandant niets anders heeft bedoeld dan een
kritiek te wijden niet op de wijze waarop de opperbrand-
meesters hunne taak vervullen, maar op de werking van een
onderdeel van de brandweer.
De heer de Goeje. M. d. V. Ik wensch aan den Raad voor
te stellen, Burg. en Weth. dank te zeggen daarvoor, dat zij
dat misverstand zoo goed uit den weg hebben geruimd.
De heer Pera. M. d. V. Op het antwoord door het Dage-
lijksch Bestuur hier gegeven, wensch ik niet in te gaan,
maar ik zou wel willen vragen, of Burg. en Weth. volkomen
zeker zijn, dat de tegenwoordige wijze van alarmeeren doel
treffend en voldoende is om het personeel van de brandweer
vlug en spoedig bijeen te brengen. Ik wensch het uit te
spreken, dat volkomen zekerheid bij mij daaromtrent niet
bestaat; ik twijfel aan die voldoendheid zeer ernstig, alhoewel
het mogelijk is, dat ik verkeerd ben ingelicht en niet goed
op de hoogte ben van de zaak. Maar dat daargelaten, acht
ik het zeer de moeite waard en zeer aanbevelenswaardig, dat
Burg. en Weth. omtrent dien toestand een zeer ernstig
onderzoek instellen. Het zou mij zeer aangenaam zijn, indien
Burg. en Wetb., al zijn zij ook voor zichzelf daarvan ver
zekerd, bereid zijn een en ander nauwkeurig na te gaan en
te zien, of de tegenwoordige toestand aan de eischen voldoet.
De Voorzitter. In de eerste plaats wensch ik den heer
de Goeje zeer te danken voor de welwillende woorden aan
ons College gericht, die wij zeer apprecieeren. Het was dui
delijk, dat hier een misverstand bestond tusschen den com
mandant van de brandweer en de opperbrandmeesters, dat
echter nu uit den weg is geruimd, hetgeen mij ook nog
nader gebleken is.
Wat betreft de vraag van den heer Pera ik vermoed,
dat aan het eind van deze zitting mij gelegenheid zal worden
gegeven om naar aanleiding van het ongeval, dat in deze
gemeente heeft plaats gehad, een en ander over het waar
schuwingssysteem in het midden te brengen. Dat dat alar-
meeringsstelsel hier volmaakt is, zal ik allerminst zeggen..
Üm evenwel in de verschillende détails te treden is misschien
voorbarig, daar straks de gelegenheid wel daar zal zijn om
omtrent deze zaak eenige inlichtingen te geven.
De mededeelingen van Burg. en Weth. worden hierop voor
kennisgeving aangenomen.
XI. Verzoek van J. C. Bender om eene aanstelling tot
makelaar in meubilair en andere zaken van inboedels en in
assurantiën.
(Zie Ing. St. n°. 205).
De heer Witmans. Mag ik te dien opzichte even een vraag
doen. In bet adres, zooals het is ingekomen van den heer
de Cler, worden verschillende argumenten aangevoerd, waarom
het wenschelijk zal zijn, dat hier een makelaar wordt benoemd.
Zoudt U misschien geen bezwaar hebben te zeggen, wat bet
besluit dienaangaande van Burg. en Weth. zal zijn?
De Voorzitter. Daarop kan ik niet vooruitloopen. Het is
zeer waarschijnlijk, dat wij in dezen het advies van de Kamer
van Koophandel zullen inwinnen, maar hoe onze definitieve
beslissing zal zijn, kunnen wij nog niet zeggen.
Zonder hoofdelijke stemming wordt hierna besloten, dit
verzoek te stellen in handen van Burg. en Weth. ten fine
van afdoening.
De Voorzitter. Dan is hiermede nu hetzelfde besloten ten
aanzien van het adres van den heer J. de Cler, dat zoo straks
is voorgelezen.
XII. Voorstel inzake de verplaatsing van het politiepost
huisje aan den Hoogen Rijndijk.
(Zie Ing. St. n°. 204).
De Voorzitter. De nieuwe plaats is wel niet zoo geschikt
als de oude, want de surveillance is aan den overkant; maar
daar staat tegenover, dat de gemeente hiermede een paar
flinke perceelen aan die zijde van de stad rijker wordt.
Het voorstel wordt zonder verdere beraadslaging en zonder
hoofdelijke stemming goedgekeurd.
XIII. Voorstel inzake de plaatsing van twee houten hulp
paviljoens op het terrein van het gesticht »Endegeest".
(Zie Ing. St. n°. 206).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd.
De Voorzitter. Thans stel ik U voor, nog heden te behan
delen een tweetal punten, waarbij eenige spoed is.
XIV. Voorstel inzake de verhuring van het door de Gemeente
op de Breestraat ingerichte winkelhuis onder de Nieuwe
Leeszaal.
De Voorzitter. Voor dit perceel hebben zich als huurders
aangeboden de dames Bayer en Goddijn, die het voornemen
hebben daarin op te richten een handel in glas-en lederwerk.
Zij hebben aangeboden een huurprijs van ƒ675.— per jaar
en stellen zich voor, vooreerst de huur voor slechts één jaar
aan te gaan. Later, wanneer blijkt, dat de affaire levensvat
baarheid bezit, zal voor langeren tijd worden gecontracteerd.
Het komt ons voor, dat die voorwaarden zeer aannemelijk
zijn, dus stellen Burg. en Weth. den Raad voor die huur
onder de gewone voorwaarden aan te gaan.
Het voorstel van Burg. en Weth. wordt zonder beraadsla
ging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
XV. Voorstel in zake de verhuring van het perceel Lammer
markt n°. 2.
De Voorzitter. Dit perceel zal per week worden verhuurd.
Wij moeten den huurprijs evenwel per jaar berekend noemen
met het oog hierop, dat het besluit aan de goedkeuring van
Gedeputeerde Staten moet worden onderworpen. Als huurder
heeft zich aangeboden de heer J. van der Waals, terwijl de
huurprijs is bepaald op ƒ104,— per jaar.
De Commissie van Fabricage heeft tegen dit voorstel geen
bezwaar en ook de Directeur van Gemeentewerken is daar
omtrent gehoord. Namens Burg. en Weth. stel ik U voor, ook
deze huur onder de gewone voorwaarden aan te gaan.
Het voorstel van Burg. en Weth. wordt hierop zonder be
raadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De Voorzitter. Daar de agenda thans is afgehandeld, geef
ik het woord aan den heer Fockema Andrese, die dat gevraagd
heeft.
De heer Fockema Andrese. M. d. V. Wij zijn natuurlijk
allen diep onder den indruk van de noodlottige gevolgen van
den laatsten brand, twee dagen geleden. Nu is onder de be
volking gemompeld althans, ik heb het hier en daar gehoord,
en ik meen, dat dat weerklank heeft gevonden in de pers,
althans met een uitdrukking van twijfel daarbij dat de
brandweer in dezen niet spoedig genoeg zou hebben geholpen.
Ik heb daarover gesproken met een van de eersten, die bij
den brand tegenwoordig zijn geweest, en die sprak als zijné
meening uit dat het vermoeden, dat de brandweer in dezen
te laat zou zijn geweest, volstrekt ongegrond was. Maar hoe
het ook zij, ik vermoed, dat het U aangenaam zal zijn op dit
punt eenige inlichtingen te kunnen geven en daarom ben ik
zqo vrij U te vragen, of U daaromtrent iets zoudt willen
mededeelen.
De Voorzitter. Gaarne wil ik aan Uw verzoek voldoen.
In de eerste plaats kan ik u al dadelijk geheel bijvallen,
waar u veronderstelt, dat de meening, als zou de brandweer
bij den laatsten brand zijn tekort geschoten, niet juist is.
De berichten in de dagbladen omtrent het ontstaan en het
snelle voortwoekeren van den brand zijn in hoofdzaak juist,
maar ik kan daar bijvoegen, dat naar het rapport van den
Commandant mij is gebleken, dat de brand niet, zooals
veelal geschiedt, lang heeft gesmeuld, maar dat hij plotseling
is uitgebarsten en zich snel heeft uitgebreid, hetgeen het
zeer moeilijk maakte om dadelijk krachtig in te grijpen. Als
het ware op hetzelfde oogenblik, dat de vlammen uitsloegen,
stond het geheele perceel in lichte laaie. Vóór dien tijd heeft
niemand gemerkt, dat er iets smeulende was. En die inrich
ting daar was zeer gevaarlijk, nl. een strijkinrichting, en de
veronderstelling is daarbij niet gewaagd, zelfs is het door
deskundigen aan de lucht en de kleur der vlammen waar
genomen dat daar vermoedelijk benzine in huis was;
sommigen hebben zelfs verklaard, dat er een ontploffing
waargenomen is, en indien dat juist is, dan is het ook ver
klaarbaar, dat de brand direct zoo'n omvang heeft gekregen,
dat hij niet meer te stuiten was wat dat perceel betreft.
Nu is het hoofd van de brandweer gealarmeerd om 2.35
uur, en binnen een kwartier ongeveer na 10 minuten
was hij op het terrein van het onheil aanwezig. Hij heeft
onderweg nog een ongeluk gehad, aangezien de ketting van
zijn fiets brak, zoodat hij den afstand niet geheel en al per
rijwiel heeft kunnen afleggen. En toen hij een oogenblik op
het terrein aanwezig was, arriveerde de brandladder. Nu is
dat misschien ruim een kwartier na het bemerken van den
brand geweest, maar wanneer wij bedenken, dat de brand
ladder wordt, aangebracht door twee brandwachts, die slapende
zijn op het politie-bureau in het Stadhuis, dus gewekt moeten
worden en vandaar den brandladder naar de plaats des onheils
moeten brengen, dan is dat tijdsverloop niet zoo groot. Wan-