DONDERDAG 22 SEPTEMBER 1904. 129 VIII. Verzoek van A. Th. L. A. Heijligers om op de begrooting eene som uit te trekken voor de jaarwedde van een opnieuw te benoemen torenwachter. (Zie Ing. St. n°. 200). De heer Fockema Andreas. M. d. V. Ik zal niet pleiten voor de wederinstelling van het ambt van torenwachter. Ook ik heb langen tijd hetzelfde gevoel gehad als dat waar mede de heer Heijligers thans is bezield, in mijn studenten leven, dat meebrengt, dat men in den regel wat later naar bed gaat dan de andere burgers. Ik woonde toen onder den klokslag van het Stadhuis en ik heb den torenwachter zoo menigmalen gehoord, dat ik ook hecht aan deze antiquiteit. Maar ik gevoel de bezwaren van Burg. en Weth. tegen de wederaanstelling van dien ambtenaar en ik zal dan ook niet trachten den Raad zoo spoedig op zijn beslissing daarover te doen terugkomen. Maar een andere vraag is deze: Wan neer inderdaad onder studenten en niet-studenten nog zooveel belangstelling is in dien torenwachter, en wanneer anderen een persoon wilden aanstellen en bezoldigen, nl. een persoon, die is een betrouwbaar man naar het oordeel van Burg. en Weth., kan dan aan zulk een musicus zal ik hem maar noemen niet des avonds toegang worden verleend tot den Stadhuistoren? Wanneer de Raad zich in dien geest uit spreekt, het alleen aan Burg. en Weth. overlatende om te beoordeelen of de man, die door anderen wordt aangesteld, is een zoodanig persoon, dat men meent hem op den Stad huistoren te kunnen toelaten, kunnen dan de liefhebbers en voorstanders van die torenwacht niet worden tevreden gesteld, indien zij een vereeniging vormen men weet, dat verleden jaar al plannen daaromtrent bestonden ten einde door contributies iemand zooveel te kunnen geven, dat hij in elk geval eenige uren in den nacht, hetzij om het uur, het half uur of het kwartier, bereid is op den toren te blazen? Wanneer Burg. en Weth. daar geene bezwaren tegen aan voeren, die mij afdoende schijnen, zou ik willen voorstellen deze motie: »De Raad, van meening, dat wederaanstelling van een toren- wacnter door de gemeente niet gewenscht is dat echter aan een vertrouwbaar persoon, door anderen aangesteld, toegang tot den Stadhuistoren zou kunnen verleend, besluit op het ingediende request afwijzend te beschikken Eigenlijk is het dus geen motie, maar een amendement op het voorstel van Burg. en Weth. Voordat ik echter dit voorstel indien, zou ik gaarne van Burg. en Weth. vernemen, of zij daartegen aldoende bezwaren hebben, dan kan ik zelf beoordeelen, of ik die bezwaren gewichtig genoeg acht om mijn voorstel terug te houden. De Voorzitter. U wenscht dus de opinie van Burg. en Weth. omtrent Uw denkbeeld te hooren. Nu zal het resultaat daarvan op het oogenblik wel zijn, dat wij dat in overweging willen nemen, dus in geen geval daarover direct in deze ver gadering eene beslissing kunnen nemen. Maar aanvankelijk wil ik wel eenige bezwaren tegen uw voorstel aanvoeren. Ik zelf heb met adressant en anderen over dit punt lang en breed gesproken en hun gevraagd, of het niet mogelijk was, dat de voorstanders van den torenwachter, door het tot stand brengen van een fondsuit de rente daarvan iemand bezoldigen die een eenigszins officieel cachet had en geregeld op de toren wacht de signalen zou geven, die hun aangenaam zijn. Nu blijft het groote bezwaar altijd dit, dat een dergelijk persoon in een halfslachtige positie komt te staan. Of hij moet het iederen avond doen, en wanneer hij het iederen avond doet, krijgt hij het karakter van een ambtenaarof hij doet het niet iederen avond, en in dat geval is het zoo kwaad als goed, want dan heeft dat voor degenen, die gewend zijn het blazen te hoorenwanneer het niet gebeurt, een verwarrend gevolg. Het zou, wanneer het doel moet treffen, dus iederen avond en iederen nacht moeten gebeuren. En wanneer men dat doet plaats hebben, moet de persoon, die blaast, eene bezoldiging hebben. In welken vorm moet die nu worden uitgekeerd? Dan zou door de belanghebbenden en dat is het idéé, dat ik den studenten aan de hand heb gedaan een kapitaal moeten worden vastgelegd en daaruit zou dan den toren wachter zijne bezoldiging moeten worden uitgekeerd. Wil men dat nu doen uit vrijwillige bijdragen van de lief hebbers, dan weet men niet of na eenige jaren het aantal contribuanten wel voldoende is om een behoorlijke bezoldiging uit te betalen, en dan zal men ertoe moeten komen, of den man weder aan te stellen op kosten van de Gemeente, óf hem zijn congé te geven, wat dan hard is. Is nu de bedoeling om bij feestelijke gelegenheden van de trans van den toren een, ik zal maar zeggen muziekuitvoering te geven, dan bestaat er geen bezwaar om voor zoo'n gelegenheid op den Stadhuistoren muzikanten toe te laten, teneinde van daar hunne tonen te laten hooren. Maar wil men een musicus hebben, die iederen avond en nacht zijn geluiden laat hooren, dan moet men gegarandeerd zijn, dat het inderdaad iederen avond gebeurt, anders werkt het storend. Die waarborg nu kan niet worden gegeven, wan neer men niet heeft een ambtenaar, die tot plicht heeft iederen avond op den toren te zijn en op grond van zijne bezoldiging daar te blazen. Dat zijn de bezwaren, die bij mij zijn opgekomen tegen het voorstel van den heer Fockema Andreae en waarom ik hem ook wel in overweging zou willen geven zijn amendement voorloopig nog niet in te dienen. Maar wij willen onze ge dachten wel over de zaak laten gaan, hoewel ik vooruit reeds de bezwaren heb ontwikkeld, die bij mij zeer zwaar wegen en mij aanleiding hebben gegeven den studenten aan te raden zich tot den Raad te wenden met het verzoek om tot de aan stelling van een torenwachter over te gaan en omindien daartoe niet werd besloten, dan de zaak maar op zijn beloop te laten en niet verder daarop aan te dringen. De heer Fockema Andre.e. M. d. V. Het is geen onwel willendheid tegenover het Dagelijksch Bestuur, wanneer ik zeg, dat Uwe argumenten mij niet hebben overtuigd en ik geen reden zie om nu mijn voorstel terug te houden. Het is geen zaak van overwegend gewicht en de Raad kan er dus wel een oordeel over vellen, nu zoo goed als een andere maal. Wil de Raad mijn voorstel verwerpen ik zal mij gaarne bij dat oordeel neerleggen, maar ik herhaal: Uwe bezwaren gevoel ik inderdaad niet. Wanneer bijzondere per sonen iemand aanstellen om te blazen op den toren, zeg van des avonds tien uur tot des nachts 2 uur, ieder half uur of ieder kwartier, zooals dat vroeger gebeurde, en de Gemeente laat dien persoon op den toren toe, dan spreekt het wel vanzelf dat was mijne bedoeling, en dat heb ik nu ook in mijn voorstel uitgedrukt dat die toelating kan plaats hebben onder voorwaarden, door Burg. en Weth. te stellen. Burg. en Weth. hebben dan vooreerst te beoordeelen, of het een persoon is, die zij op den toren kunnen toelaten, en in de tweede plaats kunnen zij de voorwaarden stellen; bijv. deze,dat wanneer de man op den toren is, hij alle kwar tieren, of welke termijnen daar ook voor zullen worden ge steld, moet blazen. De vergunning kan worden verleend tot wederopzeggens en zoodra dus die voorwaarde niet wordt nagekomen, kunnen Burg. en Weth. zeggen: neen, dat gaat niet, want de menschen worden in de war gebracht, daar zij nu niet weten wanneer het kwartier om isdat zijn dan de menschen, die nog wakker liggen, want de studenten, die nog niet thuis zijn, kunnen even op hun horloge kijken. De man, die blaast, krijgt absoluut niet het karakter van een ambtenaar, zoomin als iemand het karakter zou krijgen van een ambtenaar, wanneer er personen waren, die veel van het carillon houden en te dien einde verzochten om iemand te mogen aanstellen, die eens in de week het carillon zou bespelen, op een anderen dag dan waarop het officieel wordt bespeeld. Die persoon zou ook geen ambtenaar worden, maar men zou hem eenvoudig op den toren toelaten. De zaak is evenwel van niet zooveel gewicht; wij behoeven er niet lang over te spreken en ik zal daarom thans indienen mijn amende ment op de conclusie van Eurg. en Weth., luidende: »De Raad, van meening, dat wederaanstelling van den toren wachter door de gemeente niet gewenscht is dat echter aan een vertrouwbaar persoon, door anderen aangesteld, onder de voorwaarden, door Burg. en Weth. te stellen, toegang tot den Stadhuistoren zou kunnen verleend, besluit op het ingediende request afwijzend te beschikken." Het amendement van den heer Fockema Andreae wordt voldoende ondersteund en kan derhalve een punt van beraad slaging uitmaken. De heer Pera. M. d. V. Ik wensch een enkele opmerking te maken naar aanleiding van de woorden, die u straks hebt gericht tot den heer Fockema Andreae. Het wil mij toch voorkomen, dat u over iets anders hebt gesproken dan in de bedoeling ligt van den heer Fockema Andreae. Begrijp ik die bedoeling goed, dan is hetgeen door hem wordt gewenscht een vast aangesteld persoon, die iederen nacht gedurende een bepaalden tijd daar aanwezig zal zijn. Nu hebt u ge sproken van den eenen nacht wel en den anderen nacht weer niet, en ook hebt u gesproken over het muziek maken door meerdere personen bij bepaalde gelegenheden. Mijnheer de Voorzitter, dat alles ligt buiten de bedoeling van het voorstel. Het geldt hier de vraag een persoon te mogen aanstellen die iederen nacht geregeld dienst zal doen op een vastge- stelden tijd en die zal hebben te voldoen aan de eischen en voorwaarden, door Burg. en Weth. te stellen. Nu zie ik direct niet indat voor de bezoldiging van een dergelijk persoon een kapitaal op het grootboek moet vaststaan. Wanneer zich aanvankelijk een kring personen vormt, die gelden bijeen brengen voor de bezoldiging, dan meen ik, dat de Raad zich daarbij zeer wel kan neerleggen. Loopt het fonds achteruit, zoodat geen betaling meer mogelijk is, welnu, dan zit er niets anders op voor die personen dan den man weder te

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1904 | | pagina 3