97 Aan de Edelachtbaren Heeren Burgemeester en Wet houders der Gemeente Leiden. Geven met verschuldigden eerbied te kennen Joannus en Henricus Bots, den ontvangst van uw geëerd antwoord van 6 Augs. 1.1. in verband met de verplaatsing van het Politie posthuisje aan den Hoogen Rijndijk. Tevens melden wij genoegen te nemen met de voorwaarden in uw geëerde vermeld en zijn bereid 400 ter nadere ver rekening te storten, wij verzoeken uw geacht college onzen belangen bij de Gemeenteraad voor te dragen. Hoogachtend J. Bots. H. Bots. Leiden 10 Sept. 1904. Nieuwe Rijn 93. No. 205. Leiden 13 Sept. 1904. Wij geven Uwe Vergadering in overweging nevensgaand verzoek van J. C. Bender in onze handen te stellen ter af doening. Ingevolge art. 62 van het Wetboek van Koophandel worden makelaars aangesteld door »het plaatselijk bestuur." Dienten gevolge moet de aanstelling c. q. tot makelaar van den heer Bender door ons college geschieden, aangezien art. 126 le lid der gemeentewet bepaalt: «Wanneer ter uitvoering van wetten, van algemeene maatregelen van inwendig bestuur, van onze daartoe betrekkelijke bevelen en van provinciale reglementen en verordeningen door het gemeentebestuur moet worden medegewerkt geschiedt dit door Burgemeester en Wethouders." Intusschen heelt steeds verschil van meening bestaan over de vraag of artikel 126 hier van toepassing is. De Hooge Raad toch maakte bij zijn arrest van 20 Januari 1854 de nergens in de wet steun vindende onderscheiding, of het gold een «verplichte medewerking tot uitvoering van een wet" (in welk geval alleen art. 126 Gem. Wet toepasselijk zou zijn) dan wel «het gebruik maken c. q. eener attributieve bevoegd heid" en besliste op dien grond, dat de aanstelling van makelaars door den Raad moest geschieden. 42 jaren later echter, bij zijn arrest van 20 Januari 1896, liet de Hooge Raad de vroeger gemaakte onderscheiding varen en besliste dit college naar aanleiding van art. 71 der Schutterij wét, dat onder «plaatselijk bestuur" behoort te worden verstaan het college van Burge meester en Wethouders. Ook Prof. Mr. Oppenheim (Gemeenterecht I. pag, 729) en Mr. H. Vos (Weekblad v. d. Burgerlijke Administratie van 28 November 1903) achten den Raad tot de benoeming van makelaars onbevoegd. Wij scharen ons geheel aan hunne zijde en aarzelen daarom niet u voor te stellen het verzoek ter afdoening aan ons college te renvoyeeren, Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Gemeenteraad te Leiden. Geeft beleefd te kennen Jan Christiaan Bender, makelaar in vaste goederen, assurantiën en hypotheeke te Leiden, dat in andere steden de houders van kantoren van vaste goederen aangesteld zijn als makelaars in meubilaire en andere zaken van inboedel en ih assurantiën. Redenen waarom adressant zich tot UEd. College wendt, met beleefd verzoek hem als makelaar in meubilair en andere zaken van inboedels en in assurantiën aan te stellen. 't Welk doende, J. C. Bender. Nieuwsteeg 25, Leiden. Lid van de vereeniging kantore v. v. goederen, opgericht 15 Juli 1888, goedgek. bij kon. besluit 18/1 1901, N°. 62. N°. 206. Leiden, 16 September 1904. Zooals u ffiekend is bestaat reeds weder sedert eenigen tijd in de gestichten plaatsgebrek voor de verpleging van behoeftige krankzinnigen. Dientengevolge hebben de Staten dezer provincie Gedepu teerde Staten door het toestaan van een crediet in staat gesteld tijdelijke maatregelen te nemen ter voorziening in de verpleging van krankzinnigen uit Zuid-Holland. Gedep. Staten, van deze machtiging gebruik makende, ver zochten ons op het terrein van het gesticht Endegeest de noodige plaatsruimte te willen beschikbaar stellen voor de oprichting van twee houten hulppaviljoens om daarin, zoolang zulks door Hare Majesteit krachtens de krankzinnigenwet zou worden toegestaan, krankzinnigen 3de klasse te verplegen. Na overleg met de commissie van beheer van Endegeest en Rhyngeest, kwam het ons voor, dat de gemeente in deze hare medewerking niet zou mogen onthouden. Wel mocht niet uit het oog worden verloren, dat de wandeling over het schoone landgoed door de plaatsing der paviljoens iets van hare aantrekkelijkheid zal verliezen en dat de plaatsing dier paviljoens zeker ook niet tot versiering van het terrein zal bijdragenmaar aan den anderen kant mag evenmin over het hoofd worden geziendat de provincie destijds de ge meente krachtig heeft gesteund bij de oprichting van het gesticht «Endegeest" en dat dan ook billijkerwijze van de gemeente mag worden verwacht, dat zij thans der provincie zal ter wille zijn, waar deze bij de plaatsing van armlastige krankzinnigen ernstige moeilijkheden ondervindt. Financieel voordeel van eenig aanbelang zien wij in de verpleging der nieuwe patiënten niet, waar juist de ligging van een der paviljoens op vrij grooten afstand der bestaande gebouwen ook weder bijzondere eischen aan de exploitatie zal stellen. Voorloopig is thans met Gedep. Staten het volgende overeengekomen, De gemeente stelt op het terrein van Endegeest beschikbaar de plaats voor twee houten hulp-paviljoens, het eene bestemd voor de huisvesting en verpleging van 12 te bed verpleegde krankzinnige vrouwen, het andere voor 12 rustige krank zinnige vrouwen. De paviljoens zullen worden geleverd door de provincie en voor hare rekening worden geplaatst. De kosten van inrichting en meubileering komen voor rekening der gemeente Leiden, met dien verstande dat de kosten van rioleering, aanleg, van gas- en waterleiding, als behoorende tot de eigenlijke stich- tingskosten, door de provincie zullen worden gedragen. Laatst genoemde werken zullen worden uitgevoerd door de gemeente maar de kosten, tot een maximum van 1350.begroot door onzen Directeur van Gemeentewerken, door de provincie worden gerestitueerd. Beide partijen blijven eigenaar van de door haar bekostigde werken. De paviljoens en de voor rekening der provincie daarin aangebrachte werken blijven dus eigendom der provincie, het meubilair van de gemeente. Ook komen het onderhoud der paviljoens en de kosten van verzekering tegen brandschade voor rekening der provincie. Overigens zullen geen geldelijke verrekeningen tusschen de provincie en de gemeente plaats hebben. De gemeente stelt kosteloos hare terreinen, de provincie de hulppaviljoenen ten gebruike af. De voorwaarden van verpleging zullen dezelfde zijn als voorde overige reeds op Endegeest verpleegde patiënten zijn vastgesteld. Aan Hare Majesteit de Koningin zal na het tot stand komen der overeenkomst moeten worden verzocht het maximum aantal patiënten, dat op Endegeest mag worden verpleegd, tijdelijk te verhoogen, eerst met 12, daarna wanneer ook het tweede paviljoen gereed zal zijn met 24. Later, wanneer een behoorlijke raming zal kunnen worden gemaakt, zal U een voorstel worden gedaan tot beschikbaar stelling van gelden voor de aanschaffing van het benoodigde meubilair. Overeenkomstig het advies der Commissie van beheer geven wij u dus thans op grond van het bovenstaande in overweging ons te machtigen 1°. op het terrein van het gesticht «Endegeest" de noodige ruimte ter beschikking van de provincie te stellen voor de plaatsing van twee houten hulppaviljoens ter verpleging van behoeftige krankzinnigen uit de provincie Zuid-Holland, en in verband daarmede een overeenkomst met de provincie aan te gaan op de bovenvermelde grondslagen; 2°. tot Hare Majesteit het verzoek te richten het maximum aantal op Endegeest te verplegen patiënten tijdelijk met ingang van een nader door ons te bepalen tijdstip en voor een even eens nader te bepalen tijd te verhoogen, eerst met 12, later met 24. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 207. Leiden, 16 September 1904. Alvorens u den uitslag mede te deelen van het onderzoek, waartoe het in de vorige zitting ingekomen verzoek van de gezamenlijke opperbrandmeesters ons aanleiding heelt gegeven, mogen wij een enkele opmerking betreffende de indiening van dat verzoek zelf hier niet achterwege laten. Wij meenen er n. 1. op te moeten wijzen, dat door adressanten in deze van den gewonen weg is afgeweken en de door hen gevolgde gedragslijn zeker geen aanbeveling verdient. Waar de opperbrandmeesters grieven meenen te hebben tegen den commandant der brandweer, had men mogen ver wachten, dat zij deze grieven allereerst aan den Burgemeester, ingevolge de wet als hoofd der brandweer aangewezen, zouden hebben kenbaar gemaakt. In ieder geval hadden Burgemeester en Wethouders, meer in het bijzonder met het toezicht op de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1904 | | pagina 3