DONDERDAG 25 AUGUSTUS 1904. 117 restitueeren, maar daaruit volgt nog volstrekt niet, dat de Gebrs. van Ulden het geheele bedrag moeten hebben. Nu zegt Uals de Ongevallenwet in 1893 reeds in werking was geweest, dan zou de aannemer bij zijn inschrijving de door hem opgegeven som met dat bedrag van 647 30 verhoogd hebben. Maar dat is slechts een veronderstelling; dat weten wij niet; het is ook mogelijk, dat hij zijn inschrijving met een lager bedrag zou hebben verhoogd. In elk geval hebben Gebrs. van Ulden geen recht op die som, maar nu eenmaal eene beslissing in dien geest is genomen, meenden Burg. en Weth., ook na gehoord te hebben den Directeur van Gemeente werken en de Commissie van Fabricage, dat men op den ingeslagen weg moest voortgaan. Ik geloof, dat het 't beste is, dat wanneer de heer Aalberse meent, dat aan Gebrs. van Ulden een grootere som moet worden uitbetaald, hij een amendement op het voorstel van Burg. en Weth. indient. De heer Aalberse. M. d. V., ik zal daar verder niet meer op antwoorden, en ik geloof ookdat de zaak van weerskanten voldoende is toegelicht. Maar ik wensch nog alleen dit op te merken, dat men de risico bij de gewone stijging van den prijs der materialen niet mag vergelijken met dit geval. Het eerste is het gewone risico, dat de aannemer loopt; iedere soliede aannemer berekent de inschrijvingssom naar de dan bestaande prijzen en verhoogt dat bedrag met een vast per centage voor het risico. Dat is de gewone loop van zaken. Maar het geldt hier een geval, dat buiten elke berekening lag: in 1893 was niet te voorzien, dat een Ongevallenwet zou worden ingevoerd. Gaan dus alle vergelijkingen al mank, dan geloof ik toch, dat deze vergelijking bijna in 't geheel niet loopt. Maar gaarne zal ik aan uw wenk gevolg geven en voor stellen, omdat ik dat logischer vind, aan Gebrs. van Ulden het volle bedrag ad 647.30 te restitueeren. De Raad kan daarover dan beslissen. De heer Pera. M. d. V. Zooals ik zooeven reeds heb uitge sproken, is ook van de zijde van Burg. en Weth. gezegd ik meen ten minste dat in de stukken gelezen te hebben dat in elk geval de Gebrs. van Ulden meer aanspraak op schadevergoeding hebben dan de heer van Lith indertijd had. Ik wil erkennen, dat ook ik niet direct inzie de noodzakelijk heid, dat het volle bedrag vergoed wordt. Er is in het algemeen een risico voor de aannemers, die niet is weg te nemen. Maar om mijzelf te bevredigen met de beslissing, die hier genomen moet worden, zou ik toch aan de Gebrs. van Ulden een eenigszins hooger bedrag willen toekennen dan indertijd aan den° heer van Lith is gegeven, en daarom stel ik voor, dat aan Gebrs. van Ulden wordt toegestaan 400. De "Voorzitter. Op het voorstel van Burg. en Weth. zijn thans twee amendementen ingediend. De heer Aalberse stelt voor aan de Gebrs. van Ulden te restitueeren ƒ647.30, zijnde het volle'bedrag. De heer Pera stelt voor 400.— toe te kennen. Beide amendementen worden voldoende ondersteund en kunnen dus een onderwerp van behandeling uitmaken. Het amendement-Aalberse, hierop in stemming gebracht, wordt verworpen met 15 tegen 8 stemmen. Tegen stemmen de heeren: van Dissel, Verhey van Wijk, van Hamel, de Goeje, Eerstens, Pera, van der Eist, Sijtsma, Witmans, P. J. Mulder, Bosch, van Hoeken, de Vries, flassel- bach en Juta. Voor stemmen de heerenVeuleman, Driessen, van Gruting. Bots, Timp, van Tol, Aalberse en Vergouwen Het amendement-Pera, daarop in stemming gebracht, wordt verworpen met 16 tegen 7 stemmen. Tegen stemmen de heerenVan Dissel, Verhey van Wijk, Van Hamel, de Goeje, Eerstens,van der Eist, Meuleman, Sijtsma, Witmans, P. J. Mulder, Bosch, van Hoeken, de Vries, Ilassel- bach, Juta en Vergouwen. Voor stemmen de heeren: Pera, Driessen, van Gruting, Bots, Timp, van Tol en Aalberse. Het voorstel van Burg. en Weth., thans in stemming ge bracht, wordt aangenomen met 20 tegen 3 stemmen. Voor stemmen de heeren: Van Dissel, van Hamel, de Goeje, Eerstens, Pera, van der Eist, Sijtsma, Witmans, Driessen, van Gruting, Bots, P. J. Mulder, Timp, Bosch, van Hoeken, Hasselbach, van Tol, Aalberse, Juta en Vergouwen. Tegen stemmen de heeren: Verhey *an Wijk, Meuleman en de Vries. XIII. Verzoek van J. de Lange te Oudshoorn om het trottoir, gelegen vóór de perceelen aan den Witten Singel Nis. 17,18, 41, 42 en 43 in eigendom en onderheid bij de gemeente over te nemen. (Zie Ing. St. n°. 181). De heer Wjtmans. M. d. M. Ik wenscbte even eene vraag te doen. Is het niet steeds de gewoonte, dat 1.25 vergoeding wordt gegeven bij het overnemen van straten Het heeft mijn aandacht getrokken, dat nu maar ƒ0.75 wordt gevraagd. De Voorzitter. Wij hebben hier te doen met een trottoir, waarvan het tarief is ƒ0.75. De heer Witmans. Dus het tarief is voor trottoirs ƒ0.75 en voor straten ƒ1.25. Ik meende, dat een en ander altijd werd berekend van gevel tot gevel. De Voorzitter. Neen, voor trottoirs is het ƒ0.75. De heer Hasselbach. Dat was het geval, toen wij de straten in Vreewijk hebben overgenomen, maar daarbij was de rioleering. Hier geldt het echter alleen de overneming van een trottoir, zoodat 0.75 voldoende is. Daarbij kwam, dat die trottoirs moesten verlegd worden, hetgeen bij dezen niet het geval is. De Voorzitter. Is U tevreden, mijnheer Witmans? De heer Witmans. Dank U, mijnheer de Voorzitter. De beraadslaging wordt gesloten. Op het verzoek wordt zonder hoofdelijke stemming beschikt overeenkomstig het voorstel van Burg. en Weth. XIV. Verzoek van J. Arnoldy e. a. om verbreeding van den toegang tot de Rijn- en Schiekade. (Zie Ing. St. n°. 182). De heer Witmans. M. d. V: Ik wensch een enkel woord te spreken over den toegang van de Rijn en Schiekade. Ik ben bewoner van dien weg en kan dus alle dagen zien, hoe gevaarlijk de toegang daar is; zelf ben ik daarin al betrokken geweest, bij gelegenheid, dat ik bijna met mijn rijtuig in het water zat. Maar nu zal dat punt, bij aanneming van deze voordracht, nog veel gevaarlijker worden. Bovendien is het vlak bij het ailoopen van de brug en staan daar langs de ambachtsschool voortdurend drie a vier jagerspaarden, beheerd of onbeheerd in ieder geval staan zij daar; en wanneer daar twee rijtuigen tegen elkander inkomen, dan gebeurt daar beslist een ongeluk. Nu zeggen Burg. en Weth. in hun prae-advies, dat wanneer de meerpalen worden weggenomen, de weg dan zooveel breeder wordt; maar ik houd het er voor, dat het daar dan nog veel gevaarlijker wordt. Wanneer die palen zijn weggenomen, dan zullen de koetsiers zich niet meer ontzien om met den wagen op het kantje van den wal te komen, zoodat daar meer ongelukken zullen gaan voorkomen. Ik geloof, dat hier de put moet worden gedempt voordat het kalf verdronken is. En wanneer de meerpalen worden weg genomen, maar daar komt niet tevens een ijzeren hek, dan zullen de ongelukken spoedig daar zijn. Wat betreft het schrijven van het Bestuur van de ambacht school ik heb dien brief in de Leeskamer gelezen, maar ik houd het er voor, dat Burg. en Weth. dat wat al te letterlijk hebben opgevat. Immers, wat aangaat het wegbreken van het hek en het plaatsen van een ijzerdraadafrastering ik weet het uit den mond van den eersten onderteekenaar van den brief, dat al ging de wilde wingerd ook weg, dat het Bestuur dat niet zóó zou betreuren. Ik moet dan ook zeggen, dat het prae-advies van Burg. en Weth. mij zeer heeft teleur gesteld, en ik had gaarne gewild, dat in ieder geval van Burg. en Weth. iets anders was gekomen dan het voorstel, dat nu hier ligt. Ik moet zeggen, wanneer werkelijk een ongeluk zal zijn gebeurd, ik daarvan niet de verantwoording wil dragen, waarom ik het voorstel van Burg. en Weth. gaarne in stemming zal zien gebracht, opdat ik mij daar tegen kan verklaren. De heer van Hoeken. M. d. V. Toen dit verzoek aan hangig werd gemaakt, heb ik er in principe veel voor gevoeld om den toestand daar te verbeteren en te trachten den toe gang ruimer te maken. Maar de kwestie is na verloop van drie jaren niet gunstiger, maar ongunstiger geworden. Het Bestuur van de ambachtsschool heeft nu als eisch gesteld, dat de wilde wingerd tegen den gevel, zal worden beschermd met een ijzerdraadafrastering en daarmede zou zeker 40 cM. van den weg verloren gaan. Nu meende de Commissie van Fabricage, dat de weinige ruimte, die daardoor slechts zou worden verkregen, niet was overeen te brengen met de groote kosten, welke daaraan zouden zijn verbonden. Indien nu de provincie toestemming geeft de meerpalen te doen vervallen, dan wordt daar een veel grootere breedte verkregen, dan mogelijk zou zijn door het wegbreken van dien muur. Ik geloof dan ook, dat deze verandering een verbetering zal zijn, niettegenstaande de 'heer Witmans meent, dat het een ver mindering is. De heer van Gruting. Ik kan geheel instemmen met wat de heer Witmans heeft gezegd, wat betreft het wegnemen van de palen. Ik weet, hoe goed het is, dat die palen er staan, waardoor men genoodzaakt is niet te dicht bij den waterkant

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1904 | | pagina 5