100 VRIJDAG 8 JULI 190 i. men neemt n.l. in de verordening op een artikel, waarin be paald wordt, dat de overtreding gepubliceerd zal worden. Het wordt dus niet opgenomen als straf, het wordt ons gegeven als een gewoon artikel, maar een artikel, dat m. i. niets anders inhoudt dan de bijkomende straf: het publiceeren van het vonnis. Dat zoo'n bepaling voor een overtreder precies hetzelfde effect heeft als de eigenlijke bijkomende straf spreekt van zelf. Ik zie in zoo'n artikel inderdaad niets anders dan het streven om langs een achterdeur een straf in te voeren die de Gemeenteraad niet mag stellen. Met dit systeem kan ik mij in het geheel niet vereenigen en daarom zal ik aan het nieuwe artikel mijn stem niet kunnen geven. De heer Fockema Andrew. M. d. V. Ik kan uit mijn memorie den heer van der Lip niet inlichten, wie dat «kunstje" zooals hij het noemt, heeft uitgevonden. Maar wel weet ik, dat de bepaling, door ons opgenomen in de verordening op de invoe ring van vee en de keuring van vee en vleesch, is overge nomen uit een van de verordeningen van andere steden, die wij geraadpleegd hebben, ik meen ook uit Utrecht. Maar of nu Utrecht die kunst heeft uitgevonden, dat kan ik niet zeggen. Ik geloof, M. d. V., dat de heer van der Lip gelijk heeft in zooverre, dat het invoeren van deze bepaling wel iets heeft van datgene wat ongeoorloofd is. maar alles wat op elkaar gelijkt, is nog niet hetzelfde! Ook in dit geval hebben wij niet te doen met hetzelfde, als waarop de heer van der Lip doelt. Er is hier niet een straf, dat het vonnis wordt gepubliceerd, de publicatie wordt niet bij vonnis uitgesproken, maar er wordt eenvoudig gepubliceerd: Deze of die heeft blijkens een vonnis, dat gevolgd is op een overtreding van de verordening, straf opgeloopen. En nu zou ik zeggen: ik heb het volste recht om dat in de courant te zetten, daartoe heeft iedereen recht en daartoe heeft het Gemeentebestuur ook volkomen recht. De bedoeling van die publicatie is niet om te beleedigen, de bedoeling is eenvoudig om te waarschuwen. Dit recht behoeft de Gemeentewet ons niet te geven; een criminalist als de heer van der Lip zal de eerste zijn om te erken nen, dat ieder het recht heeft de overtreding te publiceeren. Wij overtreden daarmede geen enkele bepaling van de Gemeente wet en evenmin zoeken wij naar een kunstje om eene bepa ling dier wet te ontduiken. Wij verzoeken eenvoudig aan Burg. en Weth. hetzelfde te doen, wat wij mogen doen. Ook bij de vroegere verordening hebben wij ons die vraag gesteld, maar wij achten ons volkomen tegenover de wet verantwoord. Het doet mij genoegen, dat onze tegenwoordige Voorzitter van de Commissie voor de Strafverordeningen van dezelfde meening is. De heer van der Lip. M. d. V. Ik heb reeds vroeger het genoegen gehad met den heer Fockema Andreae onder vier oogen over dit onderwerp van gedachten te wisselentoen ben ik door hem niet overtuigd en thans evenmin. Het is en blijft naar mijne meening een ontduiking van het voorschrift der Gemeentewet, waaraan wij ons gebonden moeten achten. Dat het niet als straf wordt bedreigd, is geen argument, want dit zou natuurlijk niet kunnen. De verordening zou dan niet worden goedgekeurd. Maar het komt toch feitelijk neer op eene straf; men verwacht immers heil van dien maatregel men hoopt de menschen er door af te schrikken van het kwaad, omdat zij eigenlijk meer bevreesd zijn voor eene advertentie in de courant dan voor een paar gulden boete. Het wordt op die wijze wel degelijk eene bijkomende straf, maar omdat de Gemeenteraad officieel die straf niet kan be dreigen, heeft men er wat op gevonden. Hier spreekt men van openbaarmaking van eene veroordeeling, elders van een proces-verbaal. Men heeft zoo de zaak gedraaid, dat men niet in strijd komt met den tekst der wet. Nu zegt de heer Fockema Andreae wel dat iedereen een vonnis mag publiceeren, maar ik geef nog niet zoo grif toe, dat men dat zonder gevaar zou kunnen doen; hoe dit ook zij, plaatst men die bevoegdheid of liever de verplichting in eene verordening, dan krijgt zij het karakter van eene straf, al geeft men er ook een anderen vorm aan. Dit systeem keur ik, zooals ik reeds zeide, sterk af en daarom kan ik mij niet vereenigen met dit artikel. De heer Pera M. d. V. Wij maken eene verordening ten behoeve van de burgerij en nu zie ik in die bekendmaking niets anders dan eene waarschuwing, die ik van groote be- teekenis acht. Het geldt hier een veel gebruikte drank en wat kan men nu beter doen dan aan de burgerij bekend maken wie op dit gebied onzuivere waar levert. Er behoeft geen sprake te wezen van straf. Natuurlijk is het niet aan genaam of voordeelig, maar waar het de burgerij overigens onverschillig is of de vervalscher f 100.of 200.boete krijgt, moet zij toch weten, waar goede waar te koop is en waar niet. De heer Vergouwen. M. d. V. Ik sta aan de zijde van den heer van der Lip; ook ik ben sterk tegen de voorgestelde bepaling en wel op grond van de motievendoor hem aan gevoerd. Wanneer wij de publieke opinie raadplegen, zou ik zeggen, dat deze bepaling wel degelijk een straf is, die komt bij de eigenlijke straf. Dit in de eerste plaats. En in de tweede plaats, het is nu den tweeden keer, dat wij met de verordening op den melkverkoop bezig zijn; eerst in December, en ik geloof, dat wij ze nu niet voor het laatst behandelen. Daarom zou ik wat dit nieuwe voorstel betreft, gaarne wachten tot deze verordening eenigen tijd doorgewerkt heeft. Dan zullen wij kunnen zien, hoe deze werkt, en mocht dan blijken, dat ze gewijzigd moet worden, dan zal in elk geval Uw voorstel nog nader overwogen kun nen worden. Voor het oogenblik evenwel moet ik mij er tegen verzetten. De Voorzitter. Ook ik wensch even mijn gevoelen te zeggen omtrent de door Burg. en Weth. voorgestelde bepa ling. Ik gevoel mij als jurist niet bezwaard om, wanneer mij dat gevraagd werd, mijn stem aan dit voorstel te geven. Ik zie niet in, dat hier door een achterdeur een bijkomende straf wordt binnengeloodsd. Het vonnis wordt niet gepubli ceerd, en de publicatie geschiedt ook niet ingevolge de uit spraak van den rechter, maar overeenkomstig de bedoeling en de wenschen van den wetgever. En nu wordt om het publiek te waarschuwen en dit ligt in de bedoeling van de verordening, want het geschiedt in het belang van de openbare volksgezondheid in het Dagblad medegedeeld het voorschrift dat overtreden is, met aanhaling van den naam van dengene, die het feit heeft bedreven en de opge legde straf. Indien wij dus publiciteit wenschen te geven (en ik hoop, dat het niet dikwijls noodig is), aan de veroordee lingen in het belang van de volksgezondheid, dan kan daartoe geen beter middel zijn, dan te doen wat bij dit voorstel voor geschreven is. De heer Vergouwen zegt, dat het tot een goede werking van de verordening noodig is, dat wij de verordening nog wat laten doorwerken. Maar indien deze verordening, zooals zij voor den tweeden keer gewijzigd zal worden, werkelijk volledig doel zal treilen, dan komt het mij in elk geval gewenscht voor, deze bepaling, die van zooveel belang is voor de volks gezondheid, daarin nu op te nemen. Ik ben door de bestrijders niet overtuigd, en zou meenen, dat het goed ware, wanneer dit artikel aan de verordening werd toegevoegd. De heer van der Lip met tóestemming der Vergadering voor de derde maal het woord voerende). M. d. V. Ik heb zooeven gezegdover de wenschelijkheid van de bepaling zal ik niet spreken. Maar nu U zegt, dat de vonnissen worden publiek gemaakt om de menschen te waarschuwen, nu moet ik toch verklaren, dat naar mijne meening dat waarschuwen overbodig is. In het Leidsch Dagblad vindt men altijd een verslag van de zittingen van het Kantongerecht. Onder die rubriek worden de meest eenvoudige zaken medegedeeld met vermelding van de voorletters van de personen, die daarin betrokken zijn, en, de menschen, die bij zoo'n zaak belang hebben, visschen dan wel uit wie die personen zijn. Dan wensch ik nog eene opmerking te maken en die is deze, dat de voorgestelde bepaling feitelijk strenger is dan de eigenlijke strafopenbaarmaking van het vonnis. De over treding wordt gepubliceerdslaat er in het artikel, dus dat is een imperatief voorschrift, terwijl de eigenlijke bijkomende straf facultatief gesteld iszoodat de rechter die naar gelang van omstandigheden kan toepassen of niet. De Voorztter. Wat de heer van der Lip aanvoert omtrent de publicatie van hetgeen aan het kantongerecht gebeurt, nl. dat het ter publiceering gewenschte eigenlijk reeds is opge nomen voordat wij dat publiceeren, ik moet zeggen, dat de vorm, waarin die mededeelingen gedaan worden, is een vorm, die geheel voor rekening van de redactie van de courant komt. Dat verslag kan in een zoodanigen vorm worden gesteld als de redactie dat wenscht, en zonder nu eenigen blaam te willen leggen op eenige redactie, zou het toch wel kunnen gebeuren, dat daaraan, als officieele mededeelingen het licht ziende, nog iets zou moeten worden toegevoegd of worden weggelaten, wat niet geschikt is voor, of wat niet past. in eene officieel ter kennis van het publiek te brengen mededeeling. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorgestelde art. 4, hierop in stemming gebracht, wordt aangenomen met 47 tegen 6 stemmen. Voor stemmen de heeren Korevaar, van der Eist, van Hoe ken J.Jz., Fockema Andreae, Le Poole, Aalberse, Pera, Kerstens, A. Mulder, Sijtsma, van der Vlugt, van Tol, van Dissel, Hasselbach, P. J. Mulder, Driessen en de Vries. Tegen stemmen de heeren: Bosch, Witmans, van der Lip, Timp, Vergouwen en Bots. De verordening in haar geheel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1904 | | pagina 6