98
VRIJDAG 8
JULI 1904.
Ik meen toch, dat a priori onmogelijk is uit te maken of
eene overtreding zwaar dan wel licht is, omdat de omstandig
heden, waaronder de daad is gepleegd en de persoon van
den dader, bij de beoordeeling den doorslag moet geven. Laat
ik eens een klassiek voorbeeld noemen. Art. 13 van de politie
verordening verbiedt het wateren buiten de daartoe bestemde
waterplaatsen op straffe van 1.boete. Nu is die over
treding natuurlijk minder zwaar, als zij gepleegd wordt 'savonds
op een van de singels of in een steegje en dan is eene boete
van 1.zeer voldoende; maar als iemand het in zijn
hoofd kreeg hetzelfde te doen op klaarlichten dag op de
Breestraat, dan zou iedereen eene boete van ƒ1.- stellig te
weinig achten, en toch zou de kantonrechter aan dit maximum
gebonden zijn.
De Raad heeft ook ditalgemeene maximum geaccepteerd bij
de verordening op den vleeschinvoer en het abattoir, zoodat
een slagersjongen, die op het terrein van de slachtplaats een
verkeerden weg neemt, kan worden gestraft met eene geldboete
van 25.Hoewel deze overtreding gering is, kan toch de straf
zwaar zijn. Ik acht dus die indeeling niet gelukkig, en dit
kan moeilijk anders, omdat de omstandigheden meestal den
doorslag moeten geven.
Ik wil nog wijzen op de artikelen 34 en 35 van deze
verordening.
Art. 34 zegt, dat elke woning moet voorzien zijn van ten
minste één privaat; hierop stelt de Commissie eene boete
van 25.—.
Art. 35 zegt, dat de riolen, buizen of leidingen tot afvoer
van hemelwater, menagewater en faecaliën waterdicht moeten
zijn; op deze overtreding staat eene boete van 5.
Is dit eene goede verhouding? Als secretaris van de Gezond
heids-Commissie mijner geboorteplaats heb ik indertijd een
blok huizen gezien, waarvan het riool was gebroken en waar
de grond en de vloeren waren besmet en verpest door de
ronddrijvende faecaliën. En nu zou, als dit onder deze
verordening gebeurde, de geheele vervolging kunnen wor
den afgekocht met eene boete van 5.Dit gaat m. i.
niet op.
De Gezondheids-Commissie heeft er op gewezen, dat enkele
bepalingen van de vorige verordening zijn verzacht. Zoo
staat op de overtreding van art. 39, dat een stankafsluiter
voorschrijft, thans eene boete van ƒ10.—, terwijl deze vroeger
bedroeg 25.of zes dagen hechtenis. Ik meen, dat er niet
de minste reden bestaat om overtreding daarvan nu juist
strafbaar te stellen met een maximum-geldboete van 10.—
terwijl die vroeger 25.bedroeg.
Hierbij, mijnheer de Voorzitter, wensch ik het te laten.
Het amendement-van der Eist wordt voldoende ondersteund
en kan derhalve mede een onderwerp van beraadslaging
uitmaken.
De Voorzitter. Ik wensch naar aanleiding van dit nieuwe
amendement van den heer van der Eist het eerste amen
dement van hem heeft hij reeds ingetrokken ook iets in
het midden te brengen.
Zooals de geachte voorsteller reeds opmerkte, het amen
dement, dat hij het eerst heeft ingediend, was niet in aan -
sluiting met het bepaalde bij de Woningwet, omdat de alge
meen-maximum-bepalingen niet op grond van art. 37 dei-
Woningwet waren daargesteld. Nu is de aansluiting van die
bepaling voor zooveel de Commissie voor de Strafverordeningen
die goedvindt slechts uitgestrekt tot het laatste gedeelte van
het door ons voorgestelde artikel. Daar w-ordt gebruik gemaakt
van het voorgeschrevene bij de Woningwet en hooger maximum
wordt gesteld dan volgens de Gemeentewet toegelaten is.
Maar voor het eerste gedeelte van het artikel heeft de voorsteller
nu in de plaats gesteld een algemeen strafmaximum, terwijl
de Commissie voor de Strafverordeningen de overtredingen,
wat de straffen betreft, heeft gerubriceerd. Ik wil er op wijzen,
dat dit categoriseeren is in aansluiting met de bestaande
verordening. De bestaande bouwverordening kent ook geen
algemeen strafmaximum. Waar dus de Commissie voor de
Strafverordeningen dat gedaan heeft, heeft zij gevolgd het
voetspoor van de bestaande verordening. Nu is hier maar de
groote vraag: is het systeem van den geachten voorsteller
om een algemeen maximum op iedere overtreding van de
verordening vast te stellen, in het algemeen wel aan te be
velen En dan beweer ik, dat waar het geldt een verorde
ning, die verschillende categoriën van overtreding bevat, het
bepaald niet goed is om een algemeen strafmaximum te
stellen. Ik meen dat het juister is aan den rechter het oor
deel te laten over de feiten en hun qualificatie, maar
dat de wetgever in het vaststellen van de maxima de mate der
strafbaarheid zelf aangeeft. Die maxima vormen danuit den
aard der zaak, een leiddraad voor de straf, die hij heeft uit
te spreken. Wanneer wij ons op dat standpunt plaatsen,
geloof ik, dat ieder het met mij eens zal zijn, dat hetgeen
de Commissie voor de Strafverordeningen voorstelt volkomen
consequent is Nu heeft de geachte spreker gewezen op een
paar bepalingen, die tengevolge van verschillende overtre
dingen niet naar den eisch zouden zijn bestraft. Hij heeft
gewezen op art. 33, waarvan de overtreding bedreigd wordt
met een boete van 25. terwijl art 35 een maximum tot
straf heeft van 5—. Daarbij heeft hij gezegd: dat is heel
geen goede verhouding, dat als maximum voor de overtre
ding van art. 35, waarin is bepaalddat elke woning moet
voorzien zijn van een middel van watervoorziening, in staat
om goed drinkwater en werkwater in voldoende mate te
leveren, f 25.— boete is gesteld, en voor de overtreding van
art. 35, houdende bepaling dat tot afvoer van hemelwater,
menagewater en faecaliën elke woning moet voorzien zijn
van waterdichte riolen, buizen of leidingeer, slechts 5.
wordt bedreigd. Het komt mij voor, dat dit geheel subjec
tief is, waarover weinig vruchtbaar gediscussiëerd kan worden,
maar ik wil toch wel dit zeggen, dat het mij toeschijnt, dat
het overtreden van art. 35, waar alleen bedoeld wordt de
waterdichtheid van bestaande riolen en buizen, toch een vrij
wat minder ernstig feit is, dan wanneer geconstateerd wordt,
dat een goede pomp afwezig is. Wanneer riolen of leidingen
in een woning uiet waterdicht zijn, dan kan dat een over
treding zijn, zonder dat de eigenaar zelf iets daarvan afweet.
Wanneer zoo iets ontstaan is, teekent dat nog geen onwil;
het kan eenvoudig een onvoorzichtigheid zijn. Maar dat in
een huis geen pomp aanwezig is, zie, dat is een opzettelijk
verzuim en zoo'n feit moet zwaar gestraft worden.
De geachte spreker heeft ook gewezen op de groote bevoegd
heid. die Burg. en Weth. volgens art. 180 van de Gemeente
wet bezitten omtrent de uitvoering van deze verordening. Wat
door hem daaromtrent beweerd is moge waar zijn, de
bepaling, dat voorziening op kosten van den overtreder ge
schiedt is m. i. een maatregel, die niet dan in den hoogsten
nood worde ter hand genomen. Veel meer verwacht ik van de
preventieve kracht der strafbepalingen. Die kunnen veel beter
afschrikkend werken dan dat later, wanneer niet gebeurt wat
de verordening voorschrijft, art. 180 van de Gemeentewet in
toepassing moet gebracht worden. En nu wil ik toegeven,
dat er enkele bepalingen zijn, wier overtreding ook naar mijne
meening wel eenigszins zwaarder kunnen worden bestraft en
daaromtrent wil ik wel tot op zekere hoogte met den geachten
spreker medegaan, maar wat ik dadelijk moet betwisten is
dit, dat de heer van der Eist aanneemt, dat wij in dit opzicht
geen systeem volgen. Wat is ons systeem? De overtreding
van art. 1, 2e lid, n.l. bouwen in strijd met een door den
Raad vastgestelde rooilijn is o. i de ernstigste overtreding,
die in strijd met deze verordening kan gepleegd worden.
Daarom is tegen overtreding van die bepaling te baat ge
nomen art. 37 van de Woningwet, dat, waar het geldt een
tot woning bestemd gebouw, bedreigt eene geldboete van
100.of hechtenis van ten hoogste 14 dagen. Men kan
hier echter niet verder gaan dan een tot woning bestemd
gebouw. Is het gebouw niet tot woning bestemd, dan geldt
daarvoor het maximum bij art. 161 der Gemeentewet aan
gegeven.
De andere bepalingen, waarop wij strengere straffen wenschen
te stellen, raken de veiligheid en de gezondheid der menschen,
zooals de voorschriften betreffende de inrichting van trappen
en steigers, omtrent de aanwezigheid van een privaat, van een
goede pomp, verder de voorschriften van artt. 60 en 61, waar
door de artt. 33 en 39 tot hun recht moeten komen bij be
staande woningen.
Ik kan, zooals ik zeide, gedeeltelijk met den voorsteller mede-
gaan en ben bereid de artt. 33, 34, 39, 60 en 61 te brengen
onder het slot van het eerste lid van art. 92, waar bedreigd
wordt eene geldboete van 25.of zes dagen hechtenis als
maxima Overigens zou ik de strafbepalingen intact willen
laten omdat bij die splitsing van de bepalingen inderdaad
een systeem heeft voorgezeten, dat wel overwogen is.
De heer Pera. M. de V. Wordt ook art 35 opgenomen
onder de artikelen, waarop eene zwaardere straf gesteld
wordt? Ik acht dit wel noodig. Kort geleden sprak ik een
net werkman, die niet wist wat te moeten beginnen, omdat
de afvoerbuizen verstopt waren en de eigenaar daarin geen
verbetering wilde aanbrengen. De toestand, zooals de man
dien beschreef, was ellendig. Daarin moet, meen ik, verbetering
komen, en daarom stel ik mijne vraag.
De Voorzitter. Naar aanleiding van de vraag van den heer
Pera kan ik mededeelen, dat de Commissie voor de Straf
verordeningen bereid is ook art. 35 onder de genoemde
artikelen op te nemen.
De heer van iter Elst. M. d. V. Waar aan mijn bezwaren,
wat de voornaamste bepalingen betreft, door U is tegemoet
gekomen, wensch ik mij niet verder te verzetten. Gaarne
had ik gezien, dat mijn geheele voorstel was overgenomen,
maar ik houd mij het recht voor er later op terug te komen
als de praktijk der verordening dit noodig maakt.