96
VRIJDAG 8
JULI 1904.
Art. 22, aldus gewijzigd, wordt zonder beraadslaging en
zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 23, luidende
»De eigenaar, de vruchtgebruiker of beheerder van een
terrein, alwaar gebouwd of gesloopt wordt, is, op schriftelij ken
last van Burgemeester en Wethouders verplicht, voor zooverre
het bedoelde terrein aan den weg grenst, dit daarvan door
schuttingen, ter plaatse en ter hoogte door Burgemeester en
Wethouders te bepalen, af te scheiden.
De schuttingen en de steigers, welke bij de te verrichten
werkzaamheden gemaakt worden, moeten,zoowel als de loodsen,
welke aan de zijde van den weg binnen of tegen de schuttingen
geplaatst worden, zoodanig gesteld eri ingericht zijn, dat zij voor
de veiligheid van de werklieden of van de voorbijgangers geen
gevaar opleveren en dat geen bouwstoffen op den weg kunnen
vallen. Zij moeten, op aanzegging van Burgemeester en Wet
houders, van zonsondergang tot zonsopgang aan de zijde van
den weg behoorlijk worden verlicht.
Deze schuttingen, steigers en loodsen moeten worden opge
ruimd binnen den daarvoor door Burgemeester en Wethouders
te stellen termijn."
De Voorzitter. Burg. en Weth. brengen ook in dit art.
een kleine wijziging aan, van deze strekking, dat de tweede
alinea aldus luidt
»De schuttingen en de steigers, welke bij de te verrichten
werkzaamheden gemaakt worden, moeten, zoowel als de loodsen,
welke aan de zijde van den weg binnen of tegen de schut
tingen geplaatst worden, zoodanig gesteld en ingericht zijn
en uit zoodanige materialen bestaan, dat zij"enz.
Het komt ons voor, dat dit, zoo misschien niet bepaald
noodzakelijk, dan toch gewenscht is, deze zinsnede aan de
tweede alinea toe te voegen.
Het aldus gewijzigd art. 23 wordt zonder hoofdelijke stem
ming aangenomen.
Artt. 2431 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging
en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 32, luidende
»Elke woning moet althans één vertrek hebben met eene
oppervlakte van ten minste 14 M2. en moet aan den ingang
een portaal of een gang met een oppervlakte van tenminste
1 M2. bevatten."
De Voorzitter. Hierop is een amendement voorgesteld van
den heer Sijtsma, luidende:
Aan den Raad der gemeente Leiden.
Ondergeteekende heeft de eer aan zijn medeleden voor te
stellen art. 32 der voorgestelde verordening op het Bouwen
en Sloopen" te doen vervallen en daarvoor in de plaats te
stellen een nieuw art. 32 luidende:
»Elk woonhuis moet een bebouwde oppervlakte op den
beganen grond hebben van ten minste 25 M2.
Van deze bepaling kan door Burg. en Weth. ontheffing
worden verleend bij herbouw van niet meer dan één woning,
alsmede bij den herbouw van meer aaneengelegen woonhuizen,
welke tot woning voor ten hoogste twee personen bestemd
zijn, indien die woningen deel uitmaken van hofjes, welke
instellingen van liefdadigheid zijn."
Achtend,
Uw dw. dr.
K. Sijtsma.
Leiden, 6 Juli 1904.
Alvorens te vragen, of dit amendement ondersteund wordt
geef ik het woord aan den heer Sijtsma, ter toelichting van
zijn amendement.
De heer Sijtsma. Slechts een enkel woord ter toelichting,
mijnheer de Voorzitter. De invloed van een ruime woning
op het lichaam zoowel als op den geestelijken toestand van
den mensch, ie de woning tot verblijf heeft, springt zóó in
het oog, en het feit staat zóó vast, dat een woning, waarvan
de oppervlakte 14 M' bedraagt, plus e nige ruimte voor een
portaaltje, geen behoorlijke woning is, dat ik mij ontheven
kan achten het bepalen van meerdere ruimte als minimum
te verdedigen; de zaak spreekt inderdaad voor zichzelf.
Leiden heeft op het gebied van woningonderzoek, eere
uwen ambtsvoorganger, een goeden klank, en wanneer wij
er nu toe mochten overgaan art. 32 aan te nemen, zooals
het thans door Burg. en Weth. wordt voorgesteld, dan ben
ik overtuigd, dat wij, wat dien goeden naam van Leiden
betreft, er op achteruit gaan. Waar een plattelands gemeente
raad, zooals onlangs is geschied in den Gemeenteraad van
Warmond, een voorstel aanneemt om als minimum-oppervlakte
te bepalen 30 M'2, daar zou ik zeggen, dat Leiden al niet
minder kan vaststellen dan een minimum van 25 M*.
Wat betreft de door de Commissie voor de Strafverordeningen
gebezigde argumenten om het artikel, zooals het vroeger
luidde, in deze verordening niet meer op te nemen, er
worden door haar twee argumenten voor die zaak genoemd.
In de eerste plaats, dat de invoering van de verordening
nopens behoorlijke bewoning genoegzamen waarborg geeft tegen
overbevolking. Ik betwijfel dit. Wanneer een huis van even
meer dan 14 M2 oppervlakte, zooals men ze nog wel heeft
en zooals er misschien met deze verordening nog wel meer
zullen komen, wordt bewoond door pas getrouwden, dan zullen
die daar den eersten tijd, naar de gangbare opvatting, ruim
genoeg wonen. Maar als na verloop van eenigen tijd het
huisgezin met een of meer kinderen wordt uitgebreid, dan
zullen in verreweg de meeste gevallen de bewoners die woning
niet verlaten, ze zijn er, zoo het heet, aan gehecht en men
zal hen evenwel met de verordening, door de Commissie voor
de Strafverordening bedoeld, in de hand, er niet uit kunnen
krijgen, enwij hebben in zulke gevallen te doen met
overbevolking in haren vollen omvang.
Bij de woning van Teeuwen waarvan wij zoo straks ge
sproken hebben, stonden Burg. en Weth., geloof ik, voor
hetzelfde feit, en die is bij de 20 M2 nog wel. I aarin kwamen
jonggehuwden te wonen, die door den tijd vijf, zes kinderen
hebben gekregen; nu is zoo'n woning voor dit gezin absoluut
te klein. Dat is misschien wel een van de redenen geweest,
waarom de Gezondheidscommissie, zooals de heer Hasselbach
zooeven ons heeft medegedeeld, die woning heeft afgekeurd,
maar dat kan meri voorkomen door hoogere eischen te stellen
bij den bouw. Een minimum eisen is dan toch wel wat in
mijn amendement is bedoeld.
liet tweede argument is, dat men door het eischen van
grootere woningen het kostgangerswezen zal in de hand werken.
Dit argument acht ik niet sterk, want het aantal kostgangers
hangt niet af van het aantal woningen, waar zij eene plaats
kunnen vinden, maar van het aantal personen, die alleen
staan en inwoning bij anderen moeten zoeken. Kunnen zij
dus niet in kleine gezinnen wonen, dan zullen zij eenvoudig
hun intrek nemen in groote gezinnen en het kwaad zal nog
grooter worden. Immers de moreele gevolgen van het kost
gangerswezen worden juist het meest gevoeld in talrijke
gezinnen waar met de kostgangers ook inwonende dochters
worden aangetroffen.
Leiden heeft, vergeleken 'met andere gemeenten, zeer veel
kleine, één-kamer-woningen, en ik zie niet m, waarom dit
groote aantal niet wat verminderen kan. Er zullen steeds
menschen zijn, die ten hoogste f\.a 1.25 zullen kunnen
verwonen, maar voor dezen zijn er altijd nog 1200 zeer kleine
woningen, die wel niet spoedig zullen verdwijnen. Laat men
evenwel eene oppervlakte van 14 M"2 toe, dan zullen er weder
meer van die huisjes verrijzen en gaan wij weder achteruit.
Liever had ik dan nog het voorstel van de Gezondheids
commissie overgenomen die vasthoudt aan 30 M*, maar ik
vreesde dat dit in het geheel niet zou worden aangenomen.
Daarom stel ik voor, dat men minstens een oppervlakte
zal eischen van 25 M'. Meer zal ik op het oogenblik er niet
van zeggen, al ben ik gaarne bereid nader het voordeel van
een ruime woning voor deze vergadering uiteen te zetten.
De heer Korevaar. M. d. V. Ik kan mij heel moeilijk ver
eenigen met het voorstel van den heer Sijtsma, omdat ik dit
beslist een achteruitgang acht De heer Sijtsma stelt twee
wijzigingen voor. Hij wil ten eerste doen vervallen de be
paling, hoe groot de minimum-oppervlakte van een kamer
moet zijn. Daartegenover meenen de Commissie voor de Straf
verordeningen en de Gezondheidscommissie, dat die bepaling
moet behouden blijven, want al hebben wij nu eene verorde
ning op behoorlijke bewoning van woningen, waardoor eene
zekere hoeveelheid lucht aan ieder bewoner is gewaarborgd,
daarmede is nog niet uitgemaakt, dat die hoeveelheid ook
doelmatig verdeeld wordt en b.v. niet over meerdere kleine
cellen dan er bewoners zijn. Den eisch van minstens één
vertrek van tenminste 14 M2. oppervlakte, welke tot heden
geen de minste hezwaren heeft opgeleverdte laten vallen
zou ik dan ook beslist een achteruitgang noemen.
In de tweede plaats stelt de heer Sijtsma voor een bepaling
omtrent minimum oppervlakte van de woningen te behouden
en die te bepalen op 25 M2. Neemt men in aanmerking, dat
eene woning buiten die kamer van 14 M2. nog moet hebben
ruimte vo:r portalenprivaatmurenenz.dan komt men
tot 21 a 22 M2.wat niet zoo heel veel verschilt van de 25
M2die de heer Sijtsma voorstelt.
Maar er is voorgesteld de bepaling omtrent de minimum
oppervlakte van het gebouw geheel te doen vervallen, omdat
die geen direct verband houdt met de hoeveelheid lucht,
waarover ieder persoon zal kunnen beschikken Nu de Woning
wet aan de Gemeenten de bevoegdheid heeft gegeven om
voorschriften te maken, waarbij onder strafbepalingen een
bepaalde hoeveelheid lucht aan eiken bewoner wordt gewaar
borgd, nu is een bepaling omtrent minimum-oppervlakte der
woning, welke een indirecte bevordering van deze eischen
beoogde, overbodig geworden en alzoo niet meer noodig.