VRIJDAG 8 JULI 1904. 107 Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter. Wat a betreft, zou ik met den heer van der Lip kunnen medegaan In de Commissie voor de Strafveror deningen is eene meerderheid en eene minderheid geweest. De minderheid meende, dat, wanneer men overgaat tot ophef fing van de huizen van ontucht, ook voor de straatprostituées eene regeling moest worden getroffen en het voorbeeld der Amsterdamsche verordening werd aldaar, wat dit punt betreft, aanbevolen. De loop der dingen zal nu toch zijn, dat die prostituées op andere wijze dan binnenshuis zullen trachten de voorbijgangers te lokken en in hare strikken te vangen. Een andere maatregel is dus m. i. als complement noodig. En nu heeft het begrip «postvatten" mij niet zoo tegengestaan als de heer van der Lip. Wanneer men zegt, dat eene pro- stituée «postvat" voor een huis, dan bedoelt men meer dan even blijven staan; dan wordt bedoeld: een daar gaan staan met de bedoeling de aandacht te trekken. De heer Aaleerse. M. d. V. Hoewel ik tegen het woord «postvatten" geen bezwaar heb, wil ik het amendement van den heer van der Lip op al. a wel overnemen, als ik daar door zijne bezwaren kan ondervangen, te meer, daar ik over tuigd ben, dat zijne redactie en de mijne in de praktijk op hetzelfde zullen neerkomen. Wat al. b betreft, geloof ik, dat wij hier eenvoudig, zoowel letterlijk als figuurlijk de B hebben, nadat wij A hebben gezegd. Ik erken, dat Leiden niet kan worden gelijkgesteld met Amster dam. Doch de gevolgen van het bordeelenverbod (toename van straatprostitutie) zullen zich ook hier voordoen, al zal dit misschien in mindere mate het geval zijn dan ginds, omdat in onze kleine plaats de politie over het algemeen met de men- schen goed bekend is, en heel goed weet of het dametje, dat op straat loopt, al dan niet eene stille prostituée is. Echter is de voorstelling onjuist, alsof strafbaar zou worden gesteld het heen en weer loopen voor of in de buurt van een herberg. Dat is absoluut onjuist. Strafbaar wordt alleen gesteld het niet voldoen aan een bevel van de politie. De bepaling staat reeds in de politie-verordening, dat wanneer de politie doorloopen gelast, indien er opstootjes voorkomen, men aan dien last moet voldoen, en nu vind ik het kwaad in de straatprostitutie gelegen nog heel wat schadelijker dan het kwaad gelegen in een opstootje van menschen. Het idee is geweest aan de politie de bevoegdheid te geven doorloopen te gelasten aan vrouwen, die voor kroegen en restaurants heen en weer loopen, en wij kunnen toch wel aannemen, dat fatsoen lijke vrouwen dat bij voorkeur niet omtrent die plaatsen zullen doen. Alleen het niet voldoen aan dat bevel is strafbaar. Men moet in die bepaling niet iels «hineininterpretiren" wat er niet in ligt. In kleinere plaatsen zijn bovendien de bezwaren aanmerkelijk verminderd dan in grootere plaatsen als Parijs en Amsterdam, juist omdat, gelijk ik zooeven bereids opmerkte, de politie de menschen veel beter kent. De Voorzitter. Het komt mij het beste voor de deelen van dit amendement afzonderlijk in stemming te brengen. Uit sub a van het amendsment vervalt het woord «postvatten" en wordt dit amendement gewijzigd in overeenstemming met den wensch van den heer van der Lip. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement III-Aalberse, sub a, hierop in stemming gebracht, wordt aangenomen met 19 tegen 4 stemmen. Voor stemmen de heeren: Korevaar, van der Eist, van Hoeken J.Jzn., Fockema Andrese, Le Poole, Aalberse, Bosch, Pera, Eerstens, A. Mulder, Sijtsma, van der Vlugt, van der Lip, Timp, van Tol, Vergouwen, Bots, P. J. Muideren Driessen. Tegen stemmen de heerenWitmans, van Dissel, Hasselbach en de Vries. Het amendement III-Aalbarse, sub b., hierop in stemming gebracht wordt aangenomen met 12 tegen 11 stemmen. Voor stemmen de heerenvan Hoeken J.Jz., Aalberse, Bosch, Pera, Eerstens, A. Mulder, Timp, van Tol, Vergouwen, Bots, P. J Mulder en Driessen. Tegen stemmen de heeren1 Eorevaar, van der Eist, Fockema Andreae, Le Poole, Sijtsma, Witmans, van der Vlugt, van der Lip, van Dissel, Hasselbach en de Vries. Beraadslaging over art. 4, luidende: «De dienaren der Gemeentepolitie zijn belast met het op sporen der overtredingen van de bepaling van artikel 1 dezer verordening. Hun wordt de last verstrekt om, ter handhaving dier bepa ling, zoo noodig, de gebouwen ook tegen den wil van den bewoner binnen te treden, mits met inachtneming van de bepalingen der wet van 31 Augustus 1853 (Staatsblad n°. 83) de uitvoering van dezen last zal te allen tijde mogen plaats hebben. De heer Fockema Andrew. Ik zou hierop een amendement willen indienen, strekkende om de 1 .atste alinea te doen ver vallen. Mij dunkt, daartegen zal geen bezwaar zijn, want wer kelijk is de macht te groot, die aan de politie-ambtenaren wordt verleend om elke woning, die ook maar eenigszins door hen verdacht wordt, ongevraagd binnen te treden. Dan zal iedereen, op wien terecht of ten onrechte de aandacht van een politie-agent valt, dan zullen misschien wij allen bloot staan aan zoo'n inval en zullen allen daartoe ons huis moeten openstellen. De heer Aalberse zegt: hersenschimmen. Gesteld, twee personen, die als getrouwde lieden met elkaar leven, maar zij zijn niet getrouwd op het bureau van den Burger lijken Stand. Zulke lieden kunnen verdacht worden van ontucht volgens art. 2,en zij zijn er bij. Ik herinner mij uit mijn tijd, toen ik nog bij de Rechtbank was, dat lieden samenleefden, die niet bij den Burgerlijken Stand waren ingeschreven. Toen de President zei: Maar trouw dan! zeide de manDat moet U niet zeggenwij leven thans veel te gelukkig als man en vrouw en durven niet te trou wen, want wij zijn bang, dat wij dan van elkaar zullen gaan. Die lieden leefden naar eigen inzicht zeer zedelijk. Maar de politie kan zeggen: zij plegen ontucht. De Voorzitter. Mag ik opmerken, dat de Commissie voor de Strafverordeningen deze bepaling goed vondterwijl nu de heer Fockema Andreae zich daartegen verzet, vreezende dat thans, door de uitbreiding van het terrein der politie die bevoegdheid te groot zal zijn. Ik zie toch in de lezing van het nu aangenomen art. 1 niet veel verschil met hetgeen wij voorstelden. Men zal nooit onder een particulier huis, waar twee personen, die niet getrouwd zijn, vleeschelijke gemeen schap hebben, verstaan kunnen een inrichting waar bij her haling ontucht wordt gepleegd. Dus een werkelijke uitbrei ding door het amendement-Aalberse is daarin niet gelegen. Het ingrijpende der verandering zit hoofdzakelijk in de voor gestelde artt. 2 en 3, waarop deze bepaling niet slaat, wel op art. 1maar art 1 is eenvoudig eene verbeterde lezing van deze artt. 1 en 2. De heer van Hoeken J.Jz. Wat ik zeggen wilde komt hoofd zakelijk overeen met wat u gezegd hebt, dat de heer Fockema Andreae te weinig voor oogen houdt plegen van ontucht, hetzij bij herhaling, of door anderen daartoe de gelegenheid te geven uit winstbejag. Wat de heer Fockema Andreae ge noemd heeft is m. i. niet daarmede gelijk te stellen. De heer Fockema Andrew. Zou de heer van Hoeken met mij art. 1 nog eens willen lezen. Daar staat: «hetzij uit winst bejag, hetzij bij herhaling." Het behoeft dus geen winstbejag te wezen. Nu is die groote uitbreiding niet het amendement van den heer Aalberse, maar het sub-amendement van den heer van der Lip. Personen als ik genoemd heb plegen ontucht bij herhaling. Door den een wordt aan den ander gelegenheid tot ontucht gegeven en wanneer de politie iemand daarvan verdenkt, heeft zij het recht de woning binnen te treden. Men gaat hiermede werkelijk te ver. De Voorzitter. Ik moet opmerken, dat werkelijk hij die gelegenheid geeft aan een ander om bij herhaling ontuchtige handelingen te plegen geen aanspraak kan maken op den naam, een fatsoenlijk huis er op na te houden. Wanneer iemand bij herhaling gelegenheid geeft ontuchtige hande lingen te plegen past op zoo iemand inderdaad de naam bordeelhouder en ik kan niet inzien, dat een fatsoenlijk man door deze bepaling in ongelegenheid komen kan. De gevreesde uitbreiding is er niet in gelegen. De heer Aalberse. M. d. V. Slechts een enkel woord. Ik wil den Raad met grooten ernst waarschuwen, niet mede te gaan met den heer Fockema Andrete. Wil de Raad zijne zijde kiezen, dan had men te dezen aanzien geen enkele verordening moeten maken. Wil men aan de politie het recht ontnemen bordeelen binnen te treden, dan zal het absoluut onmogelijk zijn eene overtreding te constateeren. En wat nu betreft de mogelijkheid, dat de politie iemands huis binnentreedt, vraag ik, wat zou de heer Fockema Andreae er tegen doen, als een zijner dienstboden verdacht werd van diefstal en de politie bij hem huiszoeking kwam doen? En diefstal is toch een onschuldiger vergrijp dan het bij herhaling gelegenheid geven tot het plegen van ontuchtige handelingen. De beraadslaging wordt gesloten. Art. 4, hierop in stemming gebracht, wordt aangenomen met 18 tegen 5 stemmen. Voor stemmon de heeren Eorevaar, van der Eist, van Hoeken J.Jz., Le Poole, Aa'berse, Bosch, Pera, Eerstens, A. Mul der, Sijtsma, van der Vlugt, Van der Lip, Timp, van Tol, Vergouwen, Bots, P. J. Mulder en Driessen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1904 | | pagina 13