VRIJDAG 8 JULI 1904. 105 Hij zal zeggen: de Gemeenteraad heeft het eenmaal straf baar gesteld ook wanneer de overtreding onbewust wordt gepleegd; derhalve moet ik de straf wel toepassen. Daar kan de Kantonrechter niet af. Nu zegt de heer Aalberse: het verschil tusschen mijn voor stel en dat van de Commissie voor de Strafverordeningen zit alleen in het woord »desbewust". Maar dit verschil is gansch anders. De Commissie stelt het houden van een huis van ontucht strafbaar en de heer Aalberse stelt strafbaar het tweemalen gelegenheid geven tot ontucht in een huis. Wordt dit huis daardoor een huis van ontucht? Ik zie niet in, dat dit er uit volgt. De Voorzitter. Mijne Heeren! Wij hebben nu wederzijds de argumenten gehoord en, omdat ik gaarne deze verordening heden wil afdoen, stel ik voor de beraadslaging te sluiten. Alleen wil ik nog opmerken, dat m. i. de beide artikelen van de Commissie niets anders bedoelen dan het eenig artikel van den heer Aalberse Ik geloof, dat de heer Fockema An- dreae zich te dezen opzichte vergist. In stemming komt thans het amendement 11-Aalberse. Wordt het verworpen, dan komen achtereenvolgens de door Burg. en Weth. voorgestelde artt. 1, 2 en 3 in behandeling. Zoo niet, dan zijn deze vervallen. De heer van der Lip. Alvorens door U, M. d. V., het amen dement in stemming wordt gebracht, zou ik gaarne nog iets zeggen. Ik wensch n.l. op het amendement li van den heer Aalberse een sub-amendement in te dienen, strekkende om daaruit te doen vervallen het woord onderling. In het amende ment staat thans, dat verboden is aan anderen gelegenheid te geven, om onderling ontuchtige handelingen te plegen. Dat woord «onderling" moet dus op «anderen" slaan, dus wanneer iemand zichzelf daartoe leent, zal die persoon buiten de ver ordening vallen. Wanneer b,v. vijf dames een huis huren en daar bezoekers ontvangen, en dezen gelegenheid geven met haar ontuchtige handelingen te plegen, zullen zij buiten het artikel vallenwant zij geven geen gelegenheid aan anderen om onderling ontuchtige handelingen te plegen. In de veror dening van Harderwijk, die ik hier voor mij heb, dit is nu wel niet zoo n groote plaats, maar dat doet er minder toe heeft men dat woord onderling dan ook weggelaten en daar staat dus alleen: «aan anderen gelegenheid geven ontuchtige handelingen te plegen." Deze redactie verkies ik boven de voorgestelde. De Voorzitter De heer van der Lip dient dus een sub amendement in op het amendement van den heer Aalberse, strekkende om daaruit te laten vervallen het woord zonderling." Ik weet niet, hoe de heer Aalberse er over denkt. Ik voor mij zou er niet erg voor zijn, omdat wij te doen hebben èn met het plegen van vleeschelijke gemeenschap, èn met ontuch tige handelingen, in de strafwet wel onderscheiden begrippen. Nu zou men door deze bepaling wel eens tot de conclusie kunnen komen, dat het plegen van de laatstgemelde handeling alleen ook valt onder de verordening. De heer Aalberse Ik geloof, dat de bepalingen door het amendement eer ruimer dan enger zullen worden. Ik meen dat, omdat de vleeschelijke gemeenschap apart genoemd wordt, men allerminst daaruit mag concludeerendat dit geen «ontuchtige handeling" zou zijn. Ik heb dan ook geen bezwaar liet sub-amendement van den heef van der Lip over te nemen en in mijn amendement te schrappen het woord «onderling". Ik geloof, dat het hierdoor verbeterd zal worden. De Voorzitter. Uit art. 239 van het W. van Str. volgt, dat daaronder ook valt het feit, dat twee personen vleeschelijke gemeenschap plegen. Ik geloof dus bij nadere beschouwing niet, dat het bezwaar vol te houden is. De heer Fockema Andreas. M. d. V. Ik heb tegen dat sub-amendement, dat door den heer Aalberse is overgenomen, nog veel grooter bezwaar dan tegen het oorspronkelijke amen dement. Ik wil even uiteenzetten, waarom men daarmede zoo voorzichtig moet zijn. Ik ben verbazend bang voor alles wat men noemt: zedenpolitie in den engeren zin, voor die politie agenten als het ware, die er op uit trekken om voor zich te constateeren of een bepaalde vrouw wel eene fatsoenlijke vrouw is. Men weet welke verschrikkelijke geschiedenissen daarbij voorvallen in de groote steden, waarmede de heer Aalberse Leiden vergelijkt De heer Aalberse. Maar daarom nog niet in de kleinere. De heer Fockema AndreaeDat is omdat men in de kleinere steden zoo voorzichtig is, zich af te houden van die «Sitten-Polizei". Bedenken de heeren Aalberse en van der Lip wel welke daarvan de gevolgen zijn kunnen? De heer van der Lip sprak van vijf vrouwen, die te zamen leven. Maar nemen Wij nu eens het geval, dat één vrouw op een kamer woont, die niet absoluut een prostituée is, maar die eens een paar malen een heer bij zich ontvangt, dan valt die vrouw ook onder dat artikel. Zij toch is iemand, die de beschikking heeft over een huis, en die bij herhaling aan een ander gelegenheid geeft om ontuchtige handelingen te plegen. Ja, in dat geval geeft zij niet die gelegenheid aan anderen als de heer Van der Lip daarop drukt, dan vervalt dit bezwaar. Maar toch moet men voorzichtig zijn, dat de politie komt toekijken om af te loeren hoe laat iemand bij een ander in huis gaat en hoe laat hij er weder uitkomt. Dat is uiterst gevaar lijk en men krijgt hetzelfde bezwaar als bij het artikel, voorgesteld door den heer Aalberse, dat men de politie in een dergelijke zaak vrij spel geeft. Ik ben dan ook zeer tegen het gesubamendeerde amendement. De heer van Dissel. M. d. V. Ook ik hecht er aan met een enkel woord te motiveeren, waarom ik tegen dit amende ment en tegen het geheele voorstel ben en daar dan ook tegen zal stemmen. Ik was reeds daartegen, toen ik mij het ontwerp van deze verordening liet voorlezen. Ik meende toch, dat men door dit ontwerp groote kans liep het kwaad een voudig te verplaatsen en te verergeren, en na de verschillende discussiëndie ik hier hedenmiddag heb hooren voerenben ik in die meening nog versterkt. Er blijft mij dus niets anders over dan tegen het voorstel en tegen alle amendementen te stemmen. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement II-Aalberse, hierop in stemming gebracht, wordt aangenomen met 14 tegen 8 stemmen. Vóór stemmen de heeren: van Hoeken J.Jz., Aalberse, Bosch, Pera, Kerstens, A. Mulder, Sijtsma, van der Lip, Timp, van Tol, Vergouwen, Bots, P. J. Mulder en Driessen. Tegen stemmen de heeren: Korevaar, van der Eist, Fockema Andreae, Witmans, *-an der Vlugt, van Dissel, Hasselbach en de Vries. Bij deze stemming is niet tegenwoordig de heer Le Poole. De Voorzitter. Thans is aan de orde het amendement III van den heer Aalberse, luidende: Na artikel 1 in te voegen twee nieuwe artikelen Artikel 2 (nieuw). «Het is verboden eene inrichting, als bedoeld in artikel 1te bezoekennadat de sluiting daarvan door Burgemeester en Wethouders bevolen en in het openbaar bekend gemaakt is. De sluiting wordt geacht in het openbaar te zijn bekend gemaakt, zoodra een afschrift van het bevel tot sluiting aan het perceel, waarin de inrichting zich bevindt, is aangeslagen. Een ieder is verplicht toe te laten, dat het in het vorige lid bedoelde afschrift aan het perceel wordt aangeslagen. Het is verboden dit afschrift te verwijderen of op eenigerlei wijze onleesbaar te makentenzij met vergunning van Bur gemeester en Wethouders. Artikel 3 (nieuw). Het is aan vrouwen verboden a. op de stoepen of in de deuren van tapperijen, bierhuizen of andere voor het publiek toegankelijke huizen, waar men gelagen zet, post te vatten, of, zich binnen die inrichtingen bevindendedoor eenigerlei handeling of vertooningopzettelijk de aandacht der voorbijgangers tot zich te trekken; b. op den openbaren weg, vóór of in de nabijheid der onder a genoemde inrichtingen, of op de hoeken van straten of stegen, waarin dergelijke inrichtingen zijn gevestigd, stil te staan of zich aldaar heen en weer te bewegen, nadat haar door een ambtenaar of beambte van Politie gelast is zich te verwijderen. Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt dus een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter. Dit amendement wordt in tweeën gesplitst; allereerst komt aan de orde het invoegen van een nieuw artikel na art. 1 en daarna het invoegen van een tweede nieuw artikel na art. 1. De heer Aalberse. M. d. V. Het amendement behoeft m. i. niet veel toelichting meer. Wie het gelezen heeft, zal de strek king ervan duidelijk vinden. De bedoeling is alleen om, wanneer een bordeel gesloten is, te maken, dat het ook werkelijk ge sloten blijft. Ook te Amsterdam is gebleken, dat daarvoor geen betere bepaling te vinden is dan de voorgestelde. De bevoegdheid wordt hier niet aan de politie, maar aan Burg. en Weth. gegeven, en ik geloof niet, dat iemand zal vreezen, dat van eene dergelijke bepaling vexatoire maatregelen van dit college het gevolg zullen zijn. Het mes zal dan snijden van twee kanten. De man, die het bordeel houdt, zal gestraft worden, maar bovendien zal het huis, als eenmaal is geconstateerd, dat het een bordeel is, in den wettelijken zin worden een «verboden" huis. De heeren

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1904 | | pagina 11