90
DONDERDAG
7 JULI 1904.
waar door u wordt gezegd dat het niet verplicht was te be
leggen, de aansprakelijkheid minder zou zijn? Ik geloof van neen!
Als het niet belegd was en het was weg, dan zou de Ge
meente, volgens uwe conclusie, moeten hebben betalem lk
ben zoo vrij dit in twijfel te trekken. Hoe men ook redeneere,
ik geloof dat het Bestuur ten allen tijde aansprakelijk is
voor deze geleden verliezen. Nu is wel zeer scherpzinnig gezegd
dat art. 16 alleen slaat op geplaatste aandeelen en obligatien,
alsof men daardoor nu met kasgeld mocht doen wat men
wilde, op die wijze had men de obligatien om te zetten in
kasgeld en art. 16 zou niet van toepassing zijn. Op de blad
zijden 58 en 59 straks door mij aangehaald is sprake van
een kapitaal van 479.10 en 1577.93®, dat bij de Rl. Bank
verloren is, en is m. i. hier het geval aanwezig waarop art.
16 slaat, daar beide bedragen moesten gebruikt worden voor
uitbetaling ^an obligatien.
Nu hebt u gezegd M. d. V. en het doet mij genoegen dat
Burg. en "Weth. maatregelen hebben genomen om in het ver
volg dergelijke verliezen te voorkomen dat de Vereeniging
thans zou staan op een veel vrijer terrein, geheel anders
dan vroeger. Ik meen echter dat toen in 1902, wijziging der
statuten plaats had, in de toelichting werd gezegd, dat het
beter werd geacht met de Gemeente een overeenkomst te
hebben vermeldende art. 19 regelende de voorwaarden, waar
onder alleen de Raad bevoegd is, de verleende rentegarantie
in te trekken. Dat is tot op het oogenblik nog niet geschied,
en dientengevolge zijn de oude statuten nog van kracht.
En tegenover uwe bewering, dat de rentegarantie meer
moet worden beschouwd als een subsidie, en dat nu er geld
te kort komt, dit door de Gemeente moet betaald worden, tot
het volle bedrag, daar zou ik wel willen wijzen op de toelich
ting van Burg. en Weth., voorkomende in N°. 158 van de
Ingekomen Stukken van 1894. En lees ik: »de wijze waarop
»zulks zou kunnen geschieden (fmantiëele steun) heeft mede
»een punt van ernstige overweging bij ons college uitgemaakt
»en daaromtrent heeft herhaald overleg met het Bestuur der
»Vereeniging plaats gehad, bepaaldelijk over de voorwaarden,
«eventueel aan eene rentegarantie door de gemeente te ver
binden.
»De meest eenvoudige wijze om aan de vereeniging finan-
«ciëeleu steun te geven ware voorzeker het toezeggen van
»een zeker subsidie per jaar tot een maximum en dat ge-
»heel of gedeeltelijk uit te keeren, naarmate uit de rekening
«blijkt of een zeker bedrag, en, zoo ja, hoeveel benoodigd is
«tot dekking van het tekort."
En voorts: «Intusschen is het ons voorgekomen, dat de
«rentegarantie moet worden verleend voor de uit te geven
«obligatienslechts voor een bedrag van 100006.en voor
«het aandeelenkapitaal ad 60000.met dien verstande, dat
«door de gemeente in het ongunstigste geval en wanneer de
«obligatieleening tot het volle bedrag van 100000.— zal zijn
«uitgegeven, nimmer meer dan 3500.per jaar zal behoeven
«te worden bijgedragen."
De heer Aalberse. M. d. V. Waar aan deze zaak verschillende
juridische quaesties verbonden zijn, acht ik het niet van be
denking ontbloot dat die quaesties nu hier publiek behandeld
worden. Het verwondert mij daarom, dat door u zoo sterk
mogelijk is gezegd, dat wanneer de Raad eens mocht beslissen
dat de rekening niet zou worden goedgekeurd, of dat het
vastgestelde bedrag niet zou worden betaald, tengevolge
waarvan er dan wellicht een proces zou worden gevoerdde
Gemeente in dat geval veel kans zou hebben 't geding te
verliezen. Dit lijkt mij eenigszins gevaarlijk. Wanneer het tot
een proces komt, zal al wat door Burg. en Weth. is gezegd,
natuurlijk niet dadelijk worden aangenomen als eene juiste
uitlegging van de statuten, maar eene handige tegenpartij zal
toch niet nalaten van die uitlatingen van den Burgemeester
gebruik te maken en die sterk op den voorgrond stellen. Ik
had het dus zóo sterk liever niet gehoord, vooral omdat ik
werkelijk met den Voorzitter verschil in opvatting van art. 16.
Ik meendat uit art. 46 a fortiori volgt, dat het Bestuur niet
op die wijze had mogen handelen. Men moet niet alleen aan
de letter van het art. blijven hangen, men moet verder door
dringen toj den geest van het artikel, en dan kan men uit
het artikel niet anders verstaan, dan dat men heeft willen be
palen, dat wanneer een in dat artikel bedoeld bedrag in kas
is, het Bestuur bevoegd is, let wel, er staat absoluut niet:
verplicht; er staat alleen dat dan het Bestuur bevoegd is, op
een zekere wijze dat geld te beleggen. En daarin zit het nu
juist; de bedoeling is, op een bepaalde, zeer secure wijze geld
te doen beleggen, en het Bestuur mag het alleen op die manier
doen. Het mag niet op een andere manier geld beleggen,
tenzij Burg. en Weth. daartoe uitdrukkelijk machtiging hebben
verleend. Nu volgt daaruit voor mij, dat de Statuten van
deze vereeniging geheel en al gebaseerd zijn op deze grond
gedachte, dat wanneer bij de vereeniging geld is, dit wordt
gebruikt om woningen van te bouwen. Het overige geld houdt
men in kas. Maar wanneer nu toevallig de kas eens bijzonder
groot zou wordendoor voorloopig niet te gebruiken kapitaal,
zou men dat geld wel mogen beleggen, maar dan alleen op
die zeer bepaalde manier. En er is toch geen verstandige reden
aan te voeren om er op aan te dringen, dat overvloedig kapi
taal kan belegd worden, maar indien belegd, dan ook op de
bepaald aangewezen secure wijze, bijv. bij de Leidsche
Spaarbank maar tegelijk vrij te laten, dat zoogenaamd
kasgeld, misschien voor een veel grooter bedrag, vrijelijk op
de meest onsoliede wijze, bijv. door 't zonder eenig onderpand
of waarborg in dépot te geven, rentegevend mag gemaakt
worden, terwijl voor daardoor ontstane tekorten, de ge
meente evengoed zou kunnen worden aangesproken! Er is geen
enkele reden, waarom men diezelfde wijze van beleggen niet
had kunnen voorschrijven indien men belegging had willen
toestaan. Iedereen toch weet, dat bijv. het beleggen bij de
Leidsche Spaarbank een niet zoo heel groote moeite mede
brengt; het is een veilige manier en men kan zijn geld ge
makkelijk terugkrijgen.
Nu is bij mij deze quaestie gerezen, dat wanneer die uit
legging van artikel 16 juist is en ik voor mij geloof
werkelijk, dat wanneer men de zaak objectief en in zijn geheel
beschouwt, men tot die conclusie moet komen dat er
dan een andere juridische quaestie rijst, waarmede de Raad
wel degelijk heeft te maken, en die is: wat is de verhouding
tusschen de Vereeniging en haar Bestuur? Wanneer mijne uit
legging van art. 16 juist is, dan geloof ik, dat er veel voor zou
te zeggen zijn, dat dan de aandeelhouders een actie zouden
hebben tegen het Bestuur op grond hiervan, dat het Bestuur
in strijd niet alleen met de gewone voorzichtigheid, maar zelfs
in strijd met de klaarblijkelijke bedoeling van de Statuten der
Vereeniging, dat geld heeft belegd op eene wijze, die in elk
geval niet secuur te noemen is. Wanneer dat waar is, vervalt
ook de opmerking van den heer Fockema Andreae, dat de
Raad niet bevoegd zou zijn om de rekening af te keuren.
Immers onder de baten staat die vordering niet geboekt. Nu
erken ik onmiddellijk gaarne, dat ik mijne meening voor beter
geef. U als zooveel ouder jurist hebt het bewuste artikel anders
uitgelegd, maar dit wilde ik er toch nog wel bijvoegen, dat
ik over deze zaak andere juristen heb geraadpleegd, maar die
waren het allen met mij eens, dat de eenige gezonde uitleg
ging van het artikel was, dat men daaruit geen argumentum
a contrario, maar een argumentum a fortiori moest putten.
Ik grond deze mijne meening vooral op het woordje bevoegd
waar men anders verplicht zou hebben geschreven. Maar zelfs
dat er buiten gelaten, geloof ik, dat er nog wel andere juri
dische quaesties aan deze zaak verbonden zijn betredende
den uitleg van genoemd Raadsbesluit. Op die gronden zou ik
wel willen ondersteunen hetgeen door den vorigen spreker is
gezegd, nl. of het niet gewenscht zou zijn, dat de Raad zich
op dit punt liet voorlichten door een of meer kundige juristen.
Ik voor mij zou op het oogenblik niet kunnen besluiten om
de rekening goed te keuren, maar aan den anderen kant,
zonder nu verder dieper op de juridische quaestie in te gaan,
zou ik er ook een groot bezwaar tegen hebben, om zonder
verder onderzoek, de Gemeente aan een proces te wagen. Ik
geloof dus dat er alle grond aanwezig is om den juridischen
kant van de zaak nog eens nader te bezien.
De heer Pera. M. d. V. Ik vind dit eene heel onaangename
geschiedenis, te meer omdat het gevolg er van is, dat ik mij
niet kan en mag vereenigen met hetgeen door het Bestuur
met eenen uitnemenden Voorzitter als prof. Greven wordt voor
gesteld.
Onwillekeurig moet ik denken aan den geest die er heerschte
in de vergadering van 1894 toen de zaak van het verleenen
van eene rentegarantie aan de orde kwam. De verbetering
van den woningtoestand is hier eerder aan de orde gekomen
dan in andere Gemeenten, en het bleek dat er hier algemeene
belangstelling was om zooveel mogelijk te komen tot verbe-
ring van den woningtoestand. Van Gemeentewege is die ver
betering toen ook bevorderd door het verleenen van eene
rentegarantie. Nu wil ik hierover zoo kort mogelijk spreken,
want ik geloof dat er veel breedvoeriger over de nu aanhangige
quaestie gesproken is dan wel noodig was.
Wanneer in 1894 was gevraagd aan de leden van den Raad,
hoofd voor hoofd, of het de bedoeling was om van Ge
meentewege te verzekeren het voorkomen van schadeposten,
die het Bestuur zich zelve zou berokkenen door onvoorzichtig
beheer, dan geloof ik zonder tegenspraak te mogen zeggen,
dat ieder lid, hoofd voor hoofd, zou hebben gezegdneen dat
niet. De bedoeling was dat de Gemeente tot eenen zekeren
grens bijpassen zou wat men bij de gewone exploitatie te kort
kwam om de betaling eener vastgestelde rente te kunnen
verzekeren. Nu doet zich helaas het geval voor dat er een
schadepost is waarvan gezegd kan worden dat hij is veroorzaakt
door onvoorzichtig beheer. Men had dien schadepost kunnen
en eigenlijk gezegd ook moeten voorkomen. De penningmeester
is volgens de verklaring van het Bestuur zelf nalatig geweest
in het betalen van openstaande rekeningen. Het Bestuur ver-