DONDERDAG 7 JULI 1904.
89
zou zij niet meer garandeeren dan het percentage, dat de
Gemeente zelf betaalde. En aangezien zij in 1896 een leening
geconverteerd kreeg voor niet meer dan 3%, kon voor de
3^ leeningwaarover ik het zooeven had, ook niet meer
dan 3 gegarandeerd worden. Nu zeide de Gemeente in 1897
wij willen voor eene nieuwe leening niet meer garandeeren
dan 3 en tot een bedrag van ten hoogste 6000.—.
Hieruit blijkt dus duidelijk, dat de gedachtengang in dezen
was: wanneer het verlies zóó groot is,dat de obligatiehou
ders in 'tgeheel niet kunnen worden betaald, dan willen wij
wel in die rente voorzien.
In de eerste vergadering, waarin deze zaak besproken is,
in 1894, is door den heer Zillesen uitgedrukt, dat het verlies
voor de Gemeente niet zoo heel groot zou zijn. Hij was daar
over zeer optimistisch gestemd en met de woorden van den
heer Drucker, die U zooeven hebt aangehaald, mijnheer de
Voorzitter, kwam deze daar tegenop. Hij zeide: wij moeten
niet denken, dat door de Gemeente geen offers gebracht moeten
worden. Maar zij zullen beperkt zijn, want de aandeelhouders
zullen feitelijk den last te dragen hebben. Die offers zijn in
de eerste jaren niet zwaar geweest, want het eerste jaar werd
ruim ƒ192.gevraagd en het volgend jaar werd 192.ge
restitueerd. Met het oog daarop heeft men in 1897 wederom
dezelfde garantie kunnen verleenen, in de gedachte, dat die
offers toch niet zwaar zouden worden. Nu zijn die offers in
derdaad niet zoo bijzonder drukkend geweest en was hier
geen bijzonder geval aanwezig, er zou niet over gesproken
worden.
Aan den anderen kant moet men den aard van de Vereeni-
ging niet uit het oog verliezen. Die Vereeniging heeft een
soort van publiekrechterlijk karakter verkregen door de Wo
ningwet, zooals U zeide, Mijnheer de Voorzitter. Toen ik het
eerst over de Vereeniging tot bevordering van den bouw van
Werkmanswoningen hoorde spreken, dacht ik, dat het een
geheel particuliere vereeniging was. Ik hoorde n.l. dat de cou
pons der Vereeniging inwisselbaar waren bij de Rijnlandsche
Bank en dat al haar zaken door die Bank behandeld werdenzij
handelde dus in dezen als een geheel particuliere vereeniging.
Die indruk heeft zij altijd op mij gemaakt. Ik heb nooit geweten,
en het is mij eerst door de bestudeering dezer quaestie ten
volle duidelijk geworden, dat de vereeniging in een zóó nauwe
relatie stond met de gemeente, dat eventueele verliezen, die
do vereeniging zou kunnen lijden, volgens contract door de
Gemeente gegarandeerd waren. Het Bestuur van die vereeni
ging had dus nooit uit het oog mogen verliezen, dat ze ten
opzichte van de Gemeente niet vrij was. Vandaar dat de Com
missie van Financiën in haar geheel zegt: Wij betreuren het,
dat die verantwoordelijkheid niet dieper gevoeld is.
En nu nog een enkel woord over de boeking.
Er zijn vier posten, waarop onze bijzondere aandacht ge
vallen is. In de eerste plaats de Reserverekening, groot 480.79.
Dit bedrag is heel gewoon overgebracht naar het credit van
de winst- en verliesrekening en afgeschreven. In de tweede
plaats het Belegd Reserve-fonds ten bedrage van f 479.10.
Dat is overgebracht op de kas rekening en ook afgeschreven.
Ik zou daar eenige aanmerking op kunnen maken, maar ik
ga dit punt liever stilzwijgend voorbij. Alleen kan geconstateerd
worden, dat de reserve nu geheel weg is. In de derde plaats het
Belegde Uitlotingsfonds, waarover in nauwkeurigheden door
den heer Van Hoeken is gesproken. Van die rekening moeten
wij vooral één post goed in oogenschouw nemenhet spreekt
vanzelf, dat wij aan alle drie de posten die er op voorkomen,
terdege onze aandacht moeten schenken, maar voor den post,
die ik bedoel, is dat in het bijzonder noodig.
Verleden jaar is volgens de statuten afgeschreven eene som
van f 1035. 17. Dit bedrag moest volgens de statuten gebruikt
worden tot aflossing van kapitaal. Het is gebracht, zooals ook
behoorde, op het Belegde Uitlotingsfonds. Er stond van het
vorige jaar nog 531.75, zoodat er aan Belegd Uitlotings
kapitaal was een bedrag van 1577.935. Uit dit Belegd Uit-
lotings-fonds moest dus het kapitaal verminderd worden.
Dit fonds nu heeft schade geleden, en in de tweede plaats
heeft schade geleden het kasgeld, dat op het oogenblik van
het faillissement zeer groot was. Er is dus hier niet alleen
door de exploitatie maar ook door het beheer dier gelden
schade geleden, en nog wel kapitaalschade. En nu moet mijns
inziens de Gemeenteraad uitmaken, of de Gemeente ook aan
sprakelijk is voor verliezen voortkomende uit het beheer der
gelden, dat is hier dus kapitaalverlies, dan wel alleen voor
verliezen voortspruitende uit de exploitatie.
U begrijpt M. d. V., dat het voor de Commissie van Finan
ciën, waarin geen enkele jurist zitting heeft, betrekkelijk
moeïelijk was om deze quaestie uit te maken. U hebt gezegd,
dat aan deze zaak eene diepere juridische quaestie ten grond
slag ligt, nl. of het Bestuur der vereeniging ook aansprake
lijk zou kunnen worden gesteld voor verliezen voortspruitende
uit het beheer der gelden. De risico voor verliezen voort
vloeiende uit de exploitatie heeft de Gemeente op zich ge
nomen. Het verlies is thans geleden door beheer der gelden
en nu is^ het de vraagof het Bestuur dit ook kan verhalen
op de Gemeente. De Raad moet nu kiezen en zeggen: wij
nemen al dan niet ook voor rekening der Gemeente de ver
liezen voortspruitende uit het beheer der gelden.
Nu was de al of niet aansprakelijkheid van het Bestuur
een punt, dat zooals ik zeide, voor de Commissie nog al
moeielijk was om uit te maken. Ik geloof dus wel, dat het
voorzichtig zou zijn hieromtrent nog eens het oordeel in te
winnen van een bekwaam jurist.
Thans nog een enkel woord over art. 16. U hebt terecht,
M. d. V., gezegd, dat volgens de letter van art. '16 er hier
geen sprake was van het beleggen van de hier genoemde
gelden. Het eenige waarop dit artikel zou kunnen slaan, is
de belegging van het Uitlotingsfonds en van het Reservefonds
maar het kan niet slaan op het kasgeld, al kan dit ook tot
het kapitaal gerekend worden. Die kasgelden toch had men
niet over. Wanneer men echter de statuten naleest, en spe
ciaal art. 16, dan moet men erkennen, dat door het Bestuur
niet gehandeld is in den geest van art. 16, en daarop komt
het aan. De statuten gaven den weg aan voor een conserva
tief beheer, die echter niet gevolgd is. Ik zal het voorshands
hierbij laten.
De heer van Hoeken J.Jzn. M. d. V. In de eerste plaats als
antwoord op hetgeen door den heer Fockema Andre® ten
aanzien van deze rekening is gezegd, en reeds door den heer
Vergouwen bestreden, dat z. i. deze of die aanteekening, zooals
de heer Fockema Andrese het noemt, aan het eind van de
winst- en verliesrekening zal moeten worden beschouwd als
niet behoorende tot die rekening, wensch ik dit te zeggen,
dat geen van de cijfers, noch van de balans, noch van de
winst- en verliesrekening, door het Bestuur van de Vereeniging
zelf zijn onderteekend. En wanneer die aanteekeningen in
het systeem van prof. Fockema Andrece beschouwd moeten
worden als niet behoorende bij de rekening, is het de vraag,
of de geheele rekening geen aanteekening is en of deze reke
ning tot onderzoek onderhanden genomen had mogen worden.
De administratie is volkomen juist en gaat het niet aan, de
aanteekening, waaruit blijkt welk bedrag de vereeniging op
de Gemeente wenscht te verhalen, zoo opeens weg te cijferen.
Waar de heer Fockema Andre® de vraag gesteld heeft, wat
de aandeelhouders zouden krijgen als het voorstel van de min
derheid er door ging, moet ik zeggen, mijnheer de Voorzitter,
dat ik geloof, dat dit heel duidelijk is. Volgens den brief van
het Bestuur van de bedoelde Vereeniging zou het nadeelig
slot zonder het bekende verlies ontstaan uit het beheer der
gelden 937.41 hebben bedragen, en nu zegt de minderheid
van de Commissie: zulk een nadeelig slot behoort te worden
vergoed -f- 3 voor de aandeelhouders en dit standpunt is
ook al die jaren door ons ingenomen, dus krijgen de aandeel
houders f 1659.of 3 van ƒ55300.Dit in antwoord
daarop.
Voorts vraagt de heer Fockema Andreae, of de wijze van
beheer eigenlijk wel zoo heel onsoliede is geweest, als ik dat
met een zwarte kool heb aangeschreven. Hiervoor heb ik
alleen te verwijzen naar het geheele antwoord van den Voor
zitter en Secretaris der Vereeniging, waaruit blijkt dat het
beheer niet is geweest, zooals het feitelijk had moeten zijn.
Bovendien moet men niet uit het oog verliezen, dat onze
Commissie in het Bestuur tegenover de Gemeente eene groote
verantwoordelijkheid zoekt. En deze is dan ook te vinden in
de toelichting van het voorstel van 1894 blz. 45, 6e alinea van
boven, waarin Burg. en Weth. zeggen: »Wij vertrouwen,
dat de daarin gestelde voorwaarden van controle en benoe
ming van bestuursleden genoegzame waarborgen opleveren
voor de gemeente". Het komt dus eenvoudig hierop neer, of
de vier heeren, die in het Bestuur zitting hebben, en die
door den Raad zijn benoemd, voldoende hebben gezorgd dat
de belangen van de Gemeente niet worden geschaad.
Dat men hier alleen zou hebben te maken met een quaestie
van een subsidie tot een maximum van 6000.zonder
rekening te houden met het geplaatste kapitaal en der ge
plaatste obligatiën, ik geloof mijnheer de Voorzitter, dat
U zich vergist, omdat een van de voorwaarden, naar ik meen
genoemd onder 2°., waaronder rentegarantie in 1894 werd
verleend dat voor de uitgifte van elke serie ad ƒ25000.der
obligatieleening, het Bestuur der Vereeniging de toestem
ming van Burg. en Weth. zou behoeven. En waarvoor is die
voorwaarde in het leven geroepen Nergens anders voor dan
dat Burg. en Weth. controle zouden kunnen uitoefenen op
het Bestuur, opdat het niet meer gelden op zou nemen dan
voor het doel noodzakelijk was. Dat is de bedoeling van die
bepaling.
Ook is door u gezegd dat het Bestuur wel bevoegd was,
maar niet verplicht, de gelden te beleggen. Het ware voor
de vereeniging beter geweest, indien zij deze niet belegd had,
evenals het reservefonds van circa 480 gulden, dat dan ook
daardoor op de balans als actief voorkomt.
Evenwel moet mij de vraag van de lippen, of voor liet Bestuur,