DONDERDAG 7 JULI 1904.
87
er geen contróle was. Iets verder weer: «daarom is het zelfs
niet irrationeel te achten, wanneer voor aflossing bestemde
gelden, welke voorloopig daartoe nog niet gebezigd kunnen
worden, a deposito zijn gegeven."
Zeker, dat wil ik wel gelooven, dat laat zich heel goed
begrijpenmaar dat deposito had niet moeten worden geplaatst
bij de Rijnlandsche Bank, doch op de wijze in art. 16 aan
gegeven.
Vervolgens komt nu de vraag of het geld, dat het Bestuur
in kas had niet zou zijn aan te merken als kapitaal. Daar
omtrent wensch ik het volgende op te merken. Op pag. 59
in het boek aan ons overgelegd, vinden wij dat er is belegd
geweest bij de Rijnlandsche Bank (onder Deposito Rekening
A Belegd uitlotingsfonds.)
Balans f 531.75
Kassa voor storting 1035.17 afschrijving over 1902.
Interest11.01
f 1577.93
Dat is dus eene afschrijving voor 1902 en moest dienen
tot uitloting van obligaties of aflossing van schuld (art. 15).
Op dat belegde uitlotingsfonds is een verlies geleden van
54%, maakt te zamen eene afschrijving van f 852.08.
Óp pag. 58: Deposito B, belegd reservefonds.
Aan Balans ƒ471.34 overgeschreven op Deposito C, pag.
Voor Rente 7.76 60. onder de verschillende bedra-
gen van belegd kasgeld, waarop ook
479.10 54 verlies is geleden!
Dit reservefonds nu is ook verloren, en is met Deposito A,
hier dus, mijns inziens, kapitaal-verlies, dat alleen is ontstaan
door nalatig beheer. De Commissie, die belast was met de
controle, en wier leden door de gemeente zijn benoemd,
hadden voor dat verlies te waken.
En waar onderaan wordt gezegd dat, een beroep op de
passages in Ingek. St n°. 158 van 1894, «dat in het ongunstigste
geval, en wanneer de obligatieleening tot het volle bedrag zal
zijn uitgegeven, nimmer meer dan 3500.— per jaar zal
behoeven te worden bijgedragen" niet mag gelden, daar meent
onze Commissie echter dat de gemeente nooit verder kon
gaan dan alleen de rente te garandeeren voor de obligatiën
en zoo mogelijk voor aandeelen die zijn uitgegeven.
Het bestuur zegt nu, dat dit in de stukken van 1897 niet
staat, maar het weet zeer goed, dat de voorwaarden van 1897
ontstaan zijn uit die van 1894; het zijn dezelfde statuten
gebleven, en woordelijk ook bijna dezelfde voorwaarden die
in 1894 zijn opgenomen, zoodat ik in het algemeen geloof
te kunnen zeggen, dat de Commissie van Financiën gebleven
is bij hare meening, dat indien uitgemaakt wordt, en dit
is de meening zoowel van de meerderheid als van de minder
heid dat de Gemeente kapitaal moet vergoeden, ontstaan
uit het geldelijk beheer, dat dan de Vereeniging in geen
geval van de Gemeente meer zal kunnen krijgen dan ƒ5313.76.
Voorloopig zal ik het hierbij laten.
De heer FockEMA Andrew. M. d. V. Wanneer ik alle be
zwaren van de meerderheid of van de minderheid van de
Commissie deelde, dan zou ik nog stemmen tegen haar voor
stel, om de rekening niet goed te keuren. Want voor zoover
ik kan zien, staat er wel een aanteekening op die reke
ning, waaruit volgt dat de Commissie voor de Werkmans
woningen van meening is, dat indien die rekening mocht
worden goedgekeurd, de Gemeente zou hebben te betalen zoo
veel. Maar daarvan staat niets in de rekening zelve; geen
enkele post hierop is door de Commissie van Financiën aan
gevallen en dus dunkt mij, dat in elk geval de rekening door
den Raad zal moeten worden goedgekeurd. Dat is een quaestie
van vorm, maar een vorm, die niet volkomen onbeteekenend is.
Ik herhaalin elk geval zal de rekening moeten worden goed
gekeurd. Daarmede is volstrekt niet uitgemaakt, hoeveel de
Gemeente zal moeten betalenhet is, dunkt mij, een quaeslie
van vorm, die misschien nooit onder de oogen gezien is, maar
die nu toch onder de oogen zal moeten worden gezien, nu er
verschil van meening is tusschen het Bestuur van de Vereeni
ging tot bevordering van den bouw van Werkmanswoningen
en de Commissie van Financiën.
Het komt mij voor, althans voor zoover ik de zaak heb
kunnen bekijken, dat de redeneering van de Commissie van
Financiën toch ook niet juist is, terwijl ik vind, dat aller
minst juist is de redeneering van de minderheid dier Com
missie. Mijn verschil van meening met die minderheid steunt
vooral, tenminste wanneer ik de zaak goed begrijpop een ver
schillende interpretatie van «zoo mogelijk." In het advies der C. v.
F. staat:«op grond, dat de Gemeente alleen de rente heeft
kunnen garandeeren van 3% voor de obligatiën en zoo moge
lijk een dividend voor aandeelen tot een maximum van
6000.— indien alles was geplaatst." Zie, mijnheer de Voor
zitter, wanneer de Gemeente ƒ6000.— betaalt en daaruit kan
gekweten worden 3 voor de obligatieleeningen en 1%
voor de aandeelhouders, dan zegt de Gemeente volgens dit
besluit: Nu gaan wij niet verder, 3% aan de aandeelhou
ders garandeerden wij alleen «zoo mogelijk" een dividend van
3 n.l. zoo ook dit uit de 6000 kan worden betaald. Dat is,
dunkt mij, zonder eenigen twijfel de beteekenis van dat «zoo mo
gelijk." En nu komt het mij voor, dat wij ons niet moeten stellen
op dit standpuntdat de Commissie voor de werkmanswo
ningen heeft gepleegd een fout van beheer zoo groot als door
den heer van Hoeken is voorgesteld. Bedrieg ik mij niet
tot mijn spijt heb ik vergeten het reglement van de vereeni
ging in quaestie bij mij te steken dan wordt in art. 16
niet van alle geld gesproken, maar van kapitaal.
En hier is alleen sprake van kasgeld. Wat is daarmede
gebeurd? Dit moest om redenen, die dunkt mij, volkomen
overtuigend door het Bestuur der Vereeniging zijn in het licht
gesteld, in kas blijven. Eerst was er niet zooveel geld in kas,
toen kwam in den loop van Juni of Juli die storting van de Ge
meente wegens het subsidieen een veertien dagen later ging de
Rijnlandsche Bank failliet. Is het nu zulk eene fout geweest,
dat door den penningmeester of door het Bestuur de gelden,
die men weer spoedig noodig zou hebben voor de betaling van
dividenden enz., in deposito werden gegeven bij den kassier
van de Gemeente Achteraf kan men wel zeggendat die
kassier insoliede was, dat bleek later, maar de menschen die
er schade bij hebben geleden wisten dat ook niet vooraf, en
wij mogen dus niet a posteriori gaan zeggen: dat was eene
nalatigheid van het Bestuur. Het Bestuur kan zich later altijd
verantwoorden met het zeggendat het niet konde aannemen,
dat de Rijnlandsche Bank moest worden beschouwd als eene
insoliede instelling.
Ik ben in zake van boekhouding of financieele administratie
niet zeer ervaren, maar ik zou wel eens willen zien, hoe de
rekening er uit zou zien waarbij aandeelhouders 3% kregen
terwijl er een nadeelig saldo was. Dat kan toch niet. Wan
neer er een nadeelig saldo op de balans is, kan men geen
3% uitdeelen. Waarom men nu die ƒ6000 wil weigeren,
is mij niet recht duidelijk. Ik geloof niet dat men daartoe
gerechtigd is. Meer dan die f 6000 behoeft door de Gemeente
niet te worden betaald. Maar zoolang obligatie- en aandeel
houders hun 3 niet hebben en er geen saldo overblijft
moet de Gemeente tot een maximum van ƒ6000 storten.
De Voorzitter. Ik wensch, gedeeltelijk in aansluiting met
den heer Fockema Andrese, ook even mijn standpunt in deze
zaak uiteen te zetten, hetwelk eveneens is het standpunt van
de meerderheid van het Dagelijksch Bestuur. Ik zal niet in
alle détails treden, omdat het een zeer moeilijke quaestie is
en het financieel beheer in ons college eigenlijk in hoofdzaak
niet zoozeer op mijne schouders rust, als wel op die van den
heer Juta. Nu de omstandigheden evenwel medebrengen, dat
de heer Juta hier niet tegenwoordig is, rust op mij de taak
het standpunt van het Dagelijksch Bestuur uiteen te zetten.
De Commissie van Financiën is eenstemmig van oordeel, dat
de rekening, waarom het hier gaat, niet moet worden goed
gekeurd. De minderheid van dat College komt tot de conclusie,
dat er voor de gemeente slechts een schuld is van 2771.17,
en de meerderheid van de Commissie is van oordeel, dat die
schuld bedraagt f5313.76. Nu heeft de heer Fockema Andreae
vooreerst opgemerkt, dat het hier een vormquaestie geldt,
maar als dat zoo is, dan is het toch een vormquaestie, die
m. i. den grond van de zaak raakt, n. 1. het eventueel niet
goedkeuren van de rekening. Want, de zaak komt hierop
neer, dat men het niet eens is met het Bestuur van de Ver
eeniging tot bevordering van den bouw van werkmanswoningen
omtrent het bedrag, dat de Gemeente aan die vereeniging
moet uitkeeren. Nu komt noch in de balans-noch in de winst
en verliesrekening voor een post «uitkeering der gemeente."
Derhalve zal, zelfs indien de Commissie gelijk heeft, de rekening
nog niet behoeven te worden afgekeurd, maar zal kunnen
worden volstaan met te zeggen, dat de winst- en verlies
rekening en balans elkander formeel kunnen ontmoeten, en
alleen de reserve dient te worden gemaakt, dat de Gemeente
voor geen meerdere rente aansprakelijk blijft dan het bedrag
dat de Raad voteert. Die quaestie komt evenwel eerst later
aan de orde.
De minderheid is van oordeel, dat de som van 4148.69,
zijnde het verlies op fondsen belegd bij de Rijnlandsche Bank-
vereeniging, niet rechtstreeks voortspruit uit de exploitaitie,
terwijl de andere vraag is, of het is ontstaan uit het beheer
der gelden, dus is een verlies van kapitaal, waarvoor geen
voldoende waarborgen door het Bestuur zijn getroffen, dan
wel verlies in exploitatie. Het bestuur van de Vereeniging
betreurt ten zeerste het geleden verlies, maar vraagt of met
het oog op de statuten aan hen daaromtrent een grief mag
gemaakt worden. De heer Fockema Andrese heeft zooeven
reeds op die statuten gedoeld; ik heb ze hier voor mij en
uit art. 16 van de statuten zal den heeren duidelijk blijken,
dat uit dat artikel moeielijk argumenten tegen het Bestuur
kunnen worden ontleend. Wanneer het Bestuur dit of dat
geld belegt, dat niet begrepen is onder de geldelijke bedragen,