GEMEENTERAAD VAN LEDEN.
69
INtiEKOXEN STUKKEN.
N°. 133. Leiden, 14 Juni 1904.
De Commissie van financiën heeft de eer U mede te deelen
dat er bij haar geen bezwaar bestaat tegen de voorstellen
van Burg. en Weth.
1°. tot beschikbaarstelling van gelden voor het in behoor
lijken staat brengen van het perceel Utrechtsche veer 9;
2°. tot beschikbaarstelling van gelden voor den aankoop
van een tweetal schrijfmachines;
3°. tot verhooging van het op de begrooting voor '1904
uitgetrokken bedrag voor tijdelijke geldleening ter voorzie
ning in de behoefte aan kasgeld
en 4°. tot voldoening uit den post Onvoorziene Uitgaven
der begrooting voor 1903 van een bedrag van 8.55 voor
de betaling van een aanslag in de polderlasten van den
Boterhuispolder.
Zij stelt U derhalve voor de overgelegde begrootingsstaten
vast te stellen.
Ten opzichte van het voorstel van Burg. en Weth. tot
verhooging van begrootingsposten van het dienstjaar 1903
waarvan de raming te laag is gebleken (Ing. Stukken n°. 126),
heeft zij de eer U voor te stellen de behandeling van den
daarbij overgelegden begrootingsstaat C aan te houden omdat
door haar nog geen besluit genomen is aangaande de reke
ning (te kort) van de vereeniging tot bevordering van den
bouw van werkmanswoningen en dit te kort onder volgn.
200 van genoemden staat voorkomt.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 133. Leiden, 11 Juni 1904.
Zooals u bekend is ligt het in de bedoeling om, wanneer
in de toekomst ook de vergroote veemarkt weder uitbreiding
mocht behoeven, deze uitbreiding tot stand te brengen door
bijtrekking van het terrein der algemeene begraafplaats en
van dat van den Korenmolen »de Valk." Nu behoort echter
ingevolge art. 13 der wet op de begraafplaatsen (Wet van
10 April 1869, Stbl. n°. 65) elke gemeente ten minste één
algemeene begraafplaats te hebben, terwijl art. 23 dierzelfde
wet bepaalt, dat de graven niet dan na verloop van tien
jaren, nadat er het laatst een lijk in geplaatst is, mogen
geroerd worden.
Voorts bepaalt art. 24, dat een begraafplaats, waarvan geen
gebruik meer wordt gemaakt, bij een besluit van het ge
meentebestuur, aan Gedep. Staten mede te deelen, gesloten
wordt verklaard.
Opdat dus de gemeente in het allergunstigste geval over
10 jaren over de algemeene begraafplaats ten behoeve van
een uitbreiding der veemarkt zal kunnen beschikken, zou
deze begraafplaats reeds thans door ons gesloten moeten worden
verklaard. Ingevolge het voorschrift van art. 13 is dat echter
weer niet mogelijk, voordat een nieuwe algemeene begraaf
plaats is tot stand gebracht.
Nu is het u bekend, dat van de algemeene begraafplaats
hier ter stede weinig of geen gebruik wordt gemaakt. In de
jaren 1894 tot en met 1903 werden er in het geheel slechts
15 lijken begraven en deze alle in de afdeeling voor Israëlieten.
En waar nu, ingevolge het bepaalde bij art. 17 der wet, een
algemeene begraafplaats slechts een uitgestrektheid behoeft
te hebben van minstens tienmaal de oppervlakte benoodigd
voor het vermoedelijk getal der aldaar jaarlijks te begraven
lijken, blijkt hieruit wel, dat ook al houdt men rekening
met de mogelijkheid dat iedere kerkelijke gemeente, die geen
eigen begraafplaats bezit, ingevolge art. 19 der wet over een
eigen afzonderlijk gedeelte op de begraafplaats zou wenschen
te beschikken en evenzeer met die, dat in tijden van epidemiën
wel eens een ruimer gebruik van de algemeene begraafplaats
zou moeten worden gemaakt, toch de oppervlakte der nieuwe
begraafplaats niet zeer groot behoeft te zijn. Uit dat oogpunt
behoeft dus tegen de sluiting van de bestaande begraafplaats
geen bezwaar te bestaan.
Intusschen, juist omdat met zulk een geringe uitgestrekt
heid kan worden volstaan, komt het ons met de commissie
van fabricage voor, dat stichting van een geheel nieuwe
begraafplaats geen aanbeveling zou verdienen. Daarmede toch
zou, ingevolge opgave van den Directeur der Gemeentewerken,
een uitgave van ƒ5500.— gemoeid zijn, terwijl dan boven
dien gebruik zou moeten worden gemaakt van een terrein,
dat, indien niet verbrokkeld, wellicht beter voor andere doel
einden zal kunnen worden aangewend.
Vandaar, dat eerst door den Wethouder van fabricage en
daarna door ons college onderhandelingen zijn gevoerd met
de gemeente-commissie van het Nederd. Hervormd Kerkge
nootschap of niet een gedeelte van hare begraafplaats aan
de Heerenpoort aan de gemeente ten behoeve eener algemeene
begraafplaats ten gebruike zou kunnen worden afgestaan.
Zeer tot ons genoegen zijn deze onderhandelingen met den
meest gewenschten uitslag bekroond. De gemeentecommissie
heeft zich bereid verklaard behoudens nadere goedkeuring
van het college van notabelen, het op de overgelegde situatie-
teekening aangegeven gedeelte harer begraafplaats aan de
Heerenpoort, ter grootte van 70 M8. voor den tijd van 10
jarenbenevens 10 optiejarenaan de gemeente te verhuren
tegen een huurprijs van ƒ25.— per jaar en voorts onder
voorwaarde, dat het verhuurde gedeelte tot geen ander doel
dan om tot algemeene begraafplaats te dienen, zal mogen
worden gebruikt, dat alle kosten van inrichting komen voor
rekening van de gemeente en bij het eindigen der huur de
dan bestaande toestand zal worden gehandhaafd.
Het komt ons voor, dat er alleszins reden bestaat om op
deze voorwaarden in te gaan. De kosten van inrichting
worden door de commissie van fabricage geschat op 1000.
Behalve de kosten van ophooging en afsluiting zijn daaronder
dan tevens begrepen die van den bouw en de inrichting van
een lijkenhuis, benevens den aanleg van een aanlegsteiger.
Aangezien toch de kerkeljjke gemeente haar lijkenhuisje
niet ter beschikking van de gemeente kan stellen, zal een
nieuw lijkenhuisje moeten worden gebouwd, dat gevoegelijk
op de aangrenzende stadsboomkweekerij een plaats zal kunnen
vinden.
Mitsdien geven wij Uwe Vergadering thans in overweging:
1°. ons college te machtigen tot het sluiten van de boven
nader omschreven huurovereenkomst met de gemeentecom
missie van het Nederd. Horvormd Kerkgenootschap;
2°. door vaststelling van den hierbij overgelegden staat van
af- en overschrijving een bedrag van ƒ1000.beschikbaar
te stellen voor de inrichting van een nieuwe algemeene
begraafplaats.
Zoodra dan de nieuwe begraafplaats in gebruik zal kunnen
worden genomen, zal door ons college tot de sluiting van
de bestaande kunnen worden overgegaan.
Op den post voor Onvoorziene Uitgaven zijn thans nog
f 5147.70 "beschikbaar.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 134. Leiden, 18 Juni 1904.
In uwe vergadering van den 23en Juli 1903 werd, voor-
loopig voor één jaar, benoemd tot leerares in de Nederland-
sche taal aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes alhier,
Mej. C. Ligtenberg. (Ingek. St. n°. 216).
Thans geeft de Commissie van Toezicht op het Middelbaar
Onderwijs in overweging tot de vaste aanstelling van Mej.
Ligtenberg over te gaan, aangezien deze zich in het afge-
loopen jaar op zoodanige wijze van hare taak gekweten heeft, dat
van haar onderwijs ook in de toekomst goede verwachtingen
mogen worden gekoesterd. En de Inspecteur van het Middel
baar Onderwijs kan zich met dit voorstel der commissie zeer
goed vereenigen.
Mitsdien geven wij U in overweging tot de vaste aanstelling
van Mej. C. Ligtenberg als leerares in de Nederl. taal aan de
Hoogere Burgerschool voor Meisjes over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 135. Leiden, 18 Juni 1904.
Bij Raadsbesluit van 20 Augustus 4903 (Zie Ingek. Stukken
No. 237) werd onder zekere voorwaarden aan het R. Katholiek
Wees- en Oudeliedenhuis in de kosten der voorgenomen
werken tot uitbreiding en verbetering van het gesticht een
bijdrage van gemeentewege toegezegd van 5/6 dier kosten tot
een maximum van ƒ2500.
Uit de thans overgelegde stukken zal u blijken, dat de
verbouwing blijkens een in loco ingesteld onderzoek overeen
komstig de dezerzijds goedgekeurde plannen heeft plaats gehad
en dat de kosten dier verbouwing meer dan 3500.hebben
bedragen. Tegen uitkeering der bijdrage tot haar maximum
van ƒ2500.kan dan ook o. i. geen bezwaar bestaan.
Mitsdien geven wij U in overweging ons college tot deze
uitgave te machtigen door vaststelling van den hierbij over
gelegden staat van af- en overschrijving, dienst 1904, groot
2500.—.
Op den post voor Onvoorziene uitgaven zijn thans nog
4147.70 beschikbaar.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.