DONDERDAG 26 MEI 1904.
69
2° daarvoor in de plaats te stellen het volgende artikel:
»Voor het op de schalen laden en afnemen der voorwerpen
wordt aan de bedienden van den Marktmeester betaald:
Voor 1li vat boter f 0.02®
1/8 0.02
V16 0.01
Leiden, 26 Mei 1904. Witmans.
Vergouwen.
Dit amendement wordt voldoende ondersteund en kan dus
mede een onderwerp van beraadslaging uitmaken.
De heer A. J. van Hoeken J.Jzn. M. d. V. Ik wensch even
mede te deelen, dat ik het amendement van de heeren Wit
mans en Vergouwen alleen heb ondersteund op grond hiervan,
dat ik gaarne het voor en tegen daarvan zou vernemen.
De Voorzitter. Ik kan ter bestrijding van dit amende
ment opmerken, dat wanneer het wordt aangenomen, hier
door de bedoeling van de adressanten, die beoogen het
wegen van boter aan de waag te bevorderen, niet in de hand
wordt gewerkt. Door dit amendement toch zal het weegloon
feitelijk worden verhoogd en daardoor zal het wegen aan de
waag niet aangemoedigd worden. Het gevolg toch zal zijn,
dat vele vaten van fabrieken komende, die niet gewogen be
hoeven te worden, waarvoor dus geen weeggeld aan de ge-
meentewaag wordt betaald, thans nog veel minder ter weging
zullen aangeboden worden, wat voor de gemeente een nadeel
zal zijn.
Maar bovendien is er nog een ander argument en geheel
afdoende, namelijk dat het amendement als niet wettelijk is
te beschouwen. De waagwerkers toch zijn leden van het Gilde
van Waaglieden, welk gilde nog uit oude tijden stamt, maar
zij zijn geen gemeente-ambtenaren. En nu verbiedt art. 238
van de gemeentewet, diensten, door particulieren bewezen,
als door of vanwege het gemeentebestuur verstrekt aan te
merken en bezoldiging daarvoor te heffen. In ieder geval mag
dit dus niet geschieden, want de waaglieden zijn voor de
gemeente particulieren. Door aanneming van het amendement
zou de gemeente eene bezoldiging toekennen voor diensten,
door particulieren aan de gemeente bewezen en daarvoor een
heffing decreteeren. Alzoo volgt hieruit m. i. voldoende, dat
het amendement onwettig is, en niet in stemming gebracht
kan worden.
Afgescheiden van andere bezwaren dan door mij genoemde,
die tegen het amendement bestaan, wensch ik dus den heeren
in overweging te geven hun amendement in te trekken.
De heer Vergouwen. M. d. V. In antwoord hierop wensch
ik even mede te deelen, dat het voor ons juist de groote
vraag is geweest, of wij hier te doen hebben met particulieren
dan wel met gemeente-ambtenaren. Die kwestie is bij ons
gerezen, want, zoo hebben wij gezegd, de ambteparen van
de waag ontvangen toch hunne aanstelling van de gemeente;
zij staan in eene zekere betrekking tot de gemeente, al zijn
zij geen ambtenaren als alle andere gemeente-ambtenaren.
Zij deelen b v. niet in de pensioensregeling, krijgen geen vast
salaris, maar niet te ontkennen valt toch, dat zij aan de ge
meente verbonden zijn, al is hunne positie ook wat «halfslachtig".
De Voorzitter. Ik kan den heer Vergouwen hierop ant
woorden, dat wettelijk geen enkele relatie bestaat tusschen
het gemeentebestuur en de waaglieden. Zooals uzelf reeds
hebt opgemerkt, deelen zij niet in de pensioensregeling der
gemeente-ambtenaren, waaruit blijken kan, dat er geenerlei
wettelijke band bestaat.
En wat betreft het door U aangevoerde argument, dat de
waaglieden toch door de gemeente benoemd worden, die
benoeming is niet anders dan het afgeven van een document,
dat door de gemeente, op hun verzoekaan hen wordt uit
gereikt. Hierdoor wordt op die betrekking een zeker cachet
gedrukt dat echter niet op eenige wet of verordening steunt.
Wat ik zooeven beweerd heb is juist; wij kunnen en mogen
niet treden in eene regeling van de linancieele positie van
de waaglieden.
De heer Vergouwen. Mag ik naar aanleiding hiervan nog
even mededeelen, hoe ik er toe gekomen ben het amendement
mede te onderteekenen. In art. 4 van de voorgestelde ver
ordening lees ik: »De waagmeester en zijne bedienden zijn
niet verplicht de voorwerpen op de schalen te laden of daar
van af te werken." Dit lezende, dacht ik, dat het wel mogelijk
zou kunnen zijn, dat de aanvoer van boter zoo groot is, dat
niet voldoende geavanceerd wordt. Maar, redeneerde ik verder,
in de verordening staat niets, dat den waagbedienden eene
belooning waarborgt, wanneer zij, aangezien zij verplicht zijn
zooveel mogelijk voortgang te maken, de vaten op de schalen
helpen laden of afzetten. Wat zij nu krijgen is eene gunst,
meer niet en nu was alleen mijne bedoeling met de onder-
teekening van het amendement, eene belooning voor te schrij
ven, wanneer de waagbedienden in zoo'n geval hunne diensten
verrichten. Ons voornemen was evenwel tevens die belooning
zoo miniem mogelijk te maken teneinde de weegloonen zoo
weinig mogelijk te drukken. Maar natuurlijk, wanneer de
Gemeentewet zulks verbiedt, is het het beste, dat wij ons
amendement intrekken.
De heer Witmans. M. d. V. Ik wensch aan hetgeen ge
sproken is nog iets toe te voegen alvorens mijn medeonder-
teekenaar er toe overgaat ook namens mij het amendement
in te trekken.
Ik heb gemeend den eersten stoot te moeten geven tot de
indiening van een dergelijk amendement, en heb mij te dien
einde naar den heer Vergouwen begeven, omdat ik wist, dat
deze zich voor de zaak interesseerde. De redenen, die mij
er toe geleid hebben, dit amendement voor te stellen, hebben
eene geschiedenis. De waaglieden zijn n 1. door een maatregel
van de gemeente in hunne financieele positie gedupeerd door
de oprichting van de weegloods aan het abattoir, terwijl
daartegenover geen andere inkomsten zijn komen te staan.
Dit overwegende, heb ik mij afgevraagd, of de gemeente niet
iets kon doen om die menschen tegemoet te komen, want
het staat bij mij vast, dat die menschen dit jaar niet de in
komsten zuilen hebben, welke zij vorige jaren genoten. Hier
over heb ik in den Raad reeds verleden jaar gesproken en
toen is mij gezegd, dat voor de menschen gezorgd zou worden,
maar tot heden toe is niets voor hen gedaan en daardoor
ben ik op het idéé gekomen om op deze manier, zooals in
het amendement is voorgesteld, te trachten hun eene kleine
tegemoetkoming toe te kennen.
De Voorzitter. De heer Witmans zal mij toegeven, dat
deze discussie, waar vaststaat, dat geen wettelijke band bestaat
tusschen de waaglieden en de gemeente, eigenlijk niet op
hare plaats is. Ik wensch evenwel nog op te merken, dat
waar U zegt, dat de waaglieden in hun bedrijf nadeel hebben
ondervonden door een besluit van den Gemeenteraad, het ver-
leenen van eene tegemoetkoming intertijd bij ons een punt
van overweging heeft uitgemaakt, en dat alleen van een
filanthropisch standpunt, want wettelijk ware dit niet geweest.
Maar toen is ons ook gebleken, dat het wegen van boter en
kaas aan de gemeentewaag op eene zoodanige wijze is ver
meerderd in den laatstan tijd, dat de waaglieden hierin een
équivalent kunnen vinden voor het gemis van weegloon van
varkens door de oprichting van de weegloods op het slacht
huis. Het is inderdaad een verblijdend verschijnsel, dat de
waag in den laatsten tijd hoe langer hoe meer te doen krijgt;
vooral het wegen van boter en kaas heeft zeer groote afme
tingen genomen, zoodat aan de waag feitelijk niet voldoende
handen zijn om de boeren te bedienen. Wanneer wij daar
mede rekening houden, kunnen wij veilig aannemen, dat de
waaglieden hunne mogelijke schade meer dan genoeg terug
krijgen.
Den A. J. van Hoeken J.Jzn. M. d. V. Mag ik naar aan
leiding van het gesprokene iets in het midden brengen Ik
vind het zeer gelukkig, dat art. 4, zooals het nu luidt, in de
verordening is voorgesteld, want juist omdat de waagwerkers
hiertoe niet verplicht zijn, zal men in vele gevallen van hen
gebruik maken. Stond art. 4 nu niet uitdrukkelijk in de
verordening, zij zouden hunne diensten moeten praesteeren.
Zooals het nu door Burg. en Weth. wordt voorgesteld moet
voor elke hoeveelheid boter of kaas, die in de waag wordt ge
plaatst, worden betaald, wat tot nu toe niet plaats had. Door
dezen maatregel zullen de verkoopers meer gebruik moeten
maken van de diensten der waagwerkers en nu zal eene
belooning wel niet verplichtend zijn, maar daardoor zal men
ook m. i. eerder van de waag gebruik maken dan wanneer
men de bepaling heeft, dat ieder, die van de waag gebruik
maakt, aan de waagwerkers loon zal moeten betalen.
Het amendement van de heeren Witmans en Vergouwen
wordt hierop ingetrokken, en maakt derhalve geen onderwerp
van beraadslaging meer uit.
De heer Vergouwen. M. d. V. De heer van Hueken heeft
zich er in verheugd, dat in art. 4 staat, dat de waagmeester
en zijne bedienden niet verplicht zijn de voorwerpen op de
schalen te laden of af te zetten. Maar volgt daaruit, dat de
menschen niet verplicht zijn iets te betalen, wanneer de waag
werkers een dergelijken dienst voor hen verrichten, zij het
dan ook onverplicht en ongevraagd, hoewel door de omstan
digheden er toe genoodzaakt?
De Voorzitter. Ik geloof, dat die zaak wel aan de waag
werkers kan overgelaten worden.
Den heer A. J. van Hoeken J.Jzn. Tegenover dat recht
van niet verplicht zijn te betalen, staat het recht van weigering.
Wanneer de hulp van de waaglieden wordt ingeroepen en
daarvoor geen loon wordt aangeboden, hebben de waagwer
kers het recht te weigeren, terwijl zij niet dat recht zouden