68
DONDERDAG
26 MEI 1904.
bij hem bleef. Onder deze omstandigheid hebben wij dus
alleen rekening kunnen houden met de ontstane wettelijke
vacature en konden wij ons niet in andere omstandigheden
begeven. Daarnaar rekenende, geloof ik, dat een gratificatie
van f 300.— niet ongepast is.
"Wat betreft het gesprokene door den heer Witmans, vol
gens wien de heer Pronk door het waarnemen van de betrek
king van Commissaris zijne functie als hoofd-inspecteur niet
naar behooren zou hebben kunnen vervullen, moet ik er op
wijzen, dat de functie van Commissaris van Politie, gedurende
den tijd, dat deze niet is waargenomen door den heer van
der Maaren en ook na diens ontslagneming, niet van dien
omvang is geweest, dat gezegd kan worden, dat zich bijzon
derheden hebben voorgedaan. Ernstige misdrijven hebben
zich gelukkig niet voorgedaan en de dienst op het politie
bureau is ook niet bijzonder druk geweest. Daarbij komt
nog, dat het Hoofd van de Politie, de Burgemeester, zich
gedurende dien tijd ook meer met den inwendigen dienst
heeft moeten bezig houden dan het geval is wanneer er een
Commissaris is. Alle disciplinaire maatregelen zijn door mij
behandeld geworden, zoodat de dienst van den heer Pronk
wel belangrijk, maar toch ook niet zóó buitengewoon omvang
rijk is geweest als men oppervlakkig zou meenen, al valt
zijn ijver ongetwijfeld te roemen.
Voorts heeft de heer Witmans gesproken van het vrijge
vallen gedeelte van het tractement van den Commissaris
van Politie, dat een voordeel is voor de gemeente en z. i.
niet alleen gedeeltelijk ten goede moest komen aan den heer
Pronk, maar ook onder andere ambtenaren verdeeld zou moeten
worden. Indertijd, toen het onderwijzers gold, heb ik er
mijne verwondering over uitgesproken dat men daar telkens
voor een dienst, aan een collega bewezen wegens vervanging
van dezen, beloond wil worden, en ik heb gezegd, dat gelukkig
bij andere categorieën van gemeente-ambtenaren dat idéé
niet zoo is doorgedrongen als in de onderwijzers. Ik geloof,
dat bij de politie-ambtenaren genoeg camaraderie heerscht,
dat dezen in een dergelijk geval niet steeds beloond willen
wordentenminste ik heb nooit gehoord van klachten of verzoek
om extra bezoldiging en ook thans niet, en waar nu de amb
tenaren blijk geven van een zoodanigen goeden zin, komt het
mij niet wenschelijk voor opeens eene dergelijke uitdeeling
te houden van het vrijgevallen geld wegens eene vacature
onder de ambtenaren, die daardoor wellicht eenigen meerderen
dienst hebben verricht.
De heer van der Lip heeft gewezen op eene vergelijking,
door hem gemaakt van deze kwestie met de omstandigheid,
die zich heeft voorgedaan bij de ontstentenis van de Directrice
der hoogere burgerschool voor meisjes en daarbij heeft hij
er op gewezen, dat eene toekenning van f 300.— voor het
waarnemen van deze functie niet gelijk staat met eene toe
kenning van datzelfde bedrag als gratificatie voor den langen
tijd, dien de heer Pronk de functie van Commissaris van
Politie heeft moeten waarnemen. Maar de heer van der Lip
verliest uit het oog, dat wij hier alleen te maken hebben
met den tijd, dat de vacature werkelijk heeft bestaan; het
geen vóór dien tijd is gebeurd is eene omstandigheid, die
m. i. buiten de beschouwing van den Raad kan en moet
blijven en die hier dus niet in aanmerking moet komen.
Ik meen, dat het, dit laatste vooral in aanmerking genomen,
beter is te blijven bij het voorstel van Burg. en Weth. om
f 300.— toe te kennen. Bovendien, men vergete niet, dat
wij in onze voordracht in uitzicht hebben gesteld een voor
dracht om het traktement van den heer Pronk te verhoogen
met f 200.zoodat bij de eerstvolgende begrooting wellicht
f 200.'op zijn traktement zal komen, waardoor de heer
Pronk, in aanmerking genomen de bezoldiging van de andere
gemeente-ambtenaren, dan een mooi traktement zal genieten.
Wij moeten ook niet uit het oog verliezen, dat de heer
Pronk woont in eene woning van de gemeente voor een zeer
kleinen huurprijs, zoodat hij dus feitelijk hierdoor reeds eenige
verhooging van traktement geniet.
De heer Van der Lip. Nog een enkel woord, mijnheer de
Voorzitter, over het punt, dat U in Uw antwoord op den
voorgrond hebt geplaatst, n. 1. dat de officieele vacature slechts
loopt over vier maanden, en dat daar alleen rekening mee
moet worden gehouden. Dat standpunt komt mij minder juist
voor, omdat in het voorstel van Burg. en Weth. toch op den
voorgrond is gesteld, dat de heer Pronk reeds den 23sten
April van het vorige jaar tot waarnemend commissaris is
aangesteld. En daarbij sluit zich aan de mededeeling van
Burg. en Weth., dat de heer Pronk gedurende al dien tijd
zich op uitnemende wijze van zijn taak heeft gekweten en
op die gronden stellen Burg. en Weth. dan voor den heer
Pronk eene gratificatie toe te kennen. Nu komt het mij voor,
dat waar Burg. en Weth. zelf op die gronden voorstellen
eene gratificatie toe te kennen, wij ons bij de bespreking van
het voorstel ook aan die gronden moeten houden. Maar boven
dien ik zie niet in, waarom wij geen rekening mogen houden
met den tijd, dien de heer Pronk, ook toen nog geen ontslag
was verleend aan den heer Van der Maaren, diens functie
heeft waargenomen. Bij de vervanging indertijd van de Direc
trice der hoogere burgerschool voor meisjes, waarover ik
zooeven sprak, was deze alleen tijdelijk verhinderden niet
ontslagentoen was er dus in het geheel geen vacature en
toen is toch ook voorgesteld aan de vervangster eene grati
ficatie toe te kennen, omdat de dienst toch in ieder geval
door haar was waargenomen. Ik vind, dat wij in dezen in aan
merking moeten nemen den tijd, dat de dienst werkelijk is
verricht en daarom beveel ik het voorgestelde amendement
nogmaals ten zeerste aan.
De heer Pera. M. d. V. Ik wensch even te verklaren, dat
ik ben voor het voorstel van Burg. en Weth., en dat ik, in
verband met hetgeen ik zoo vrij was kort geleden op te merken,
toen er sprake was van het toekennen van eene toelage voor
bewezen diensten wegens vervanging van een collega, mij
geheel aansluit bij hetgeen zooeven door U gezegd is, nl. dat
wij op dat terrein eenigszins op onderlinge hulp van de amb
tenaren moeten kunnen rekenen. Wij moeten ons wat
kunnen verlaten op de kameraadschappelijkheid van de amb
tenaren. Wanneer in zoo'n geval van vervanging steeds zou
worden gerekend op extra toelage, zou de Raad, naar mijn
inzien, zich weldra in eene onmogelijke positie bevinden.
Nog eene enkele opmerking naar aanleiding van hetgeen
de heer Van der Lip gesproken heeft, waar hij zegt, dat nu
de Raad indertijd aan de waarnemende Directrice der hoogere
burgerschool voor meisjes 300.heeft verleend, in dit geval
meer moet worden toegekend. Ik moet zeggen, dat het mij
voorkomt, dat dit een opdrijven is van het bedrag der te
verleenen toelagen, wat toch in ieder geval allerminst
wenschelijk is.
De Voorzitter. De heer van der Lip heeft gelijk, waar hij
zegt, dat in de voordracht van Burg. en Weth. gewezen wordt
op den tijd, dat de heer Pronk feitelijk de functie van Com
missaris heeft waargenomen. Maar wat ik gezegd heb is meer
geweest ter weerlegging van de opmerking, dat de gemeente
veel meer voordeel zou trekken van het vrijgevallen trakte
ment dan sedert het ontstaan der vacature, welke bewering
vervalt, omdat toch het geheele vorige jaar het volle trakte
ment nog is uitbetaald geworden. Van een belangrijk voordeel
voor de gemeente kan dus geen sprake zijn.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement-Sijtsma, hierop in stemming gebracht,
wordt verworpen met 16 tegen 8 stemmen.
Tegen stemmen de heeren: Hasselbach, Juta, Korevaar,
Timp, Van Dissel, Van Lidth de Jeude, Van Tol, Witmans,
Eerstens, A. J. Van Hoeken, Bots, Driessen, Bosch, Van Hamel,
Pera en Vergouwen.
Vóór stemmen de heeren: Van der Lip, Fockema Andreae,
Van der Eist, De Vries, Verhey van Wijk. P. J. Mulder. Sijtsma
en Le Poole.
Het voorstel van Burg. en Weth. wordt hierop zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
X. Verzoek van P. H. Pont om aan de Schapenbelpoort
een anderen naam te geven.
(Zie Ing. St. n°. 112).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
afwijzend op beschikt.
XI. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden voor het
aanbrengen van een glazen scheidingswand en ventilatiekokers
in een der lokalen van de school aan de Van der Werfstraat.
(Zie Ing. St. n°. 107).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
XII. Vaststelling van de verordeningen regelende de heffing
en invordering van weegloonen en plaatsgelden aan de
Gemeentewaag te Leiden.
(Zie Ing. St. n°. 102).
Algemeene beraadslaging wordt niet gevoerd.
De artt. 1—3 worden zonder beraadslaging en zonder hoofde
lijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 4, luidende:
»De waagmeester en zijne bedienden zijn niet verplicht de
voorwerpen op de schalen te laden of daarvan af te werken."
De Voorzitter. Hierop is door de heeren Wit mans en Ver
gouwen ingediend het volgende amendement:
»Ondergeteekenden hebben de eer aan den Raad voor te
stellen
1°. Art. 4 der voorgestelde Verordening, regelende de heffing
van weegloonen en plaatsgelden aan de Gemeentewaag te
Leiden" te laten vervallen;