66 b. om, indien het verzoek sub a niet voor inwilliging vat baar is, maatregelen te treffen, welke de melkverkoopers zullen vrijwaren voor finantiëele schade. Behandeling van het eerste punt geeft ons aanleiding vooraf in een koite uiteenzetting te treden van hetgeen door ons ter uitvoering van de verordening van 17 December 1903 (Gem. BI. n°. 42) is gedaan. Het was te voorzien, dat tal van verzoeken, als bedoeld bij art. 2 dier verordening, om ontheffing van het verbod van art. 1bbij ons college zouden inkomen. Dit is dan ook geschied en overeenkomstig die verordening werden die verzoeken ten fine van advies in handen gesteld der gezondheidscommissie. Ingevolge dat advies werd afwyzend beschikt op de verzoeken van al diegenen die slechts gewone wel- of zakwaterputten te hunner beschikking hadden, terwijl aan de melkverkoopers bij wie Nortonputten aanwezig waren, vergund werd die in bruikbaren staat aanwezig te houdenonder voorwaarde, dat van het water uit dien put geen ander gebruik zou worden gemaakt dan om te koelen of als schrobwater tot reiniging van gebouwen en terreinen. Vooraf echter was door den Directeur-Scheikundige van den keuringsdienst van eet- en drinkwaren, en zoo noodig ook nog van wege de bouwpolitie een onderzoek ingesteld, of het water uit een als Norton- put aangegeven put inderdaad als Nortonwater kon worden beschouwd. Nog werd door ons aan verschillende melkverkoopers die vee, paarden of varkens stallen, ontheffing van dat verbod verleend doch onder de uitdrukkelijke voorwaarde, dat het water uit de pomp alleen als drinkwater voor het vee zou mogen worden gebezigd. Van het water, afkomstig uit andere dan nortonputten, waarvoor geen ontheffing werd verleend, had, en hier mede komen wij tot de klacht der vereeniging »Eensge- zindheid zij ons doel", geen voorafgaand speciaal onder zoek plaats De gezondheidscommissie achtte zulk een speciaal onderzoek onnoodig, omdat, zooals zij ons in haar rapport van den 25en Februari n°. 18/24 schreef: »Bij ge bruik van water (daarentegen), afkomstig uit meer opper vlakkig gelegen bodemlagen, steeds kans op infectie (zal) bestaan, omdat de sterk verontreinigde oppervlakkige lagen van onzen Leidschen bodem, waardoor dit water is gepasseerd, niet in staat zijn minder gewenschte bacteriën tegen te houden." En reeds vroeger in baar rapport van 7 Januari n°. 1/24 had zij er op gewezen, dat het gebruik van dat water ook als koelwater niet kon worden toegestaan, omdat de melk vaten niet impermeabel zijn en mitsdien steeds gevaar bestaat, dat minder gewenschte organismen langs een of anderen weg de melk kunnen bereiken. En later, naar aanleiding van een bij ons ingekomen schrijven van uw medelid Vergouwen van 4 Maart 1.1. adstrueerde zij in haar rapport van 12 April n°. 47/24 haar gevoelen nog nader in de volgende bewoordingen: »De commissie kan niet aanvaarden de zijdelingsche beschuldiging van oppervlakkig heid in het schrijven van den heer Vergouwen uitgesproken, dat zij zonder onderzoek alle putten van Leiden onbruikbaar heeft verklaard en daardoor zelve aanleiding tot de vele moeie- lijkheden zou gegeven hebbendie de doorvoering der veror dening heeft opgeleverd. Immers in die uitspraak ligt opge sloten de algemeen verspreide onjuiste meening, dat een oordeel over de deugdelijkheid van een put uit hygiënisch oogpunt kan worden verkregen door een chemisch onderzoek. Een deugdelijk onderzoek kan wel de ondeugdelijkheid van het water aantoonen, maar niet de deugdelijkheid hier gelden andere, algemeenere overwegingen en een der aller eerste regels der hygiene is wel, dat men aan een bewoonde, vervuilde bodem geen drinkwater moet onttrekken. Waar het een zoo belangrijk gebruik van dit water betreft als voor de melkindustrie, is men gerechtigd de strengste eischen te stellen en dus het water uit de hooger gelegen lagen van den Leidschen bodem verkregen in het algemeen als drink water af te keuren." De gezondheidscommissie heeft dus geen speciaal onderzoek naar dat putwater ingesteld, eenvoudig omdat zulk een onder zoek, ook al zou het momentaneel een gunstig resultaat op leveren, toch nooit blijvende geschiktheid van dat water zou kunnen waarborgen en mitsdien geen ontheffing van het verbod zou kunnen rechtvaardigen. In de tweede plaats wordt in het adres gewezen op de on berekenbare schade, die door de toepassing der verordening door den melkverkooper wordt geleden. In eigenaardige tegen spraak met deze bewering is zeker het schrijven van de ge zondheidscommissie van 14 Mei 11. n°. 69/24, waarbij deze mede deelt, dat blijkens een door haar overgelegden staat, het duin- waterverbruik bij de overgroote meerderheid der melkverkoo pers sedert de in werking treding der verordening niet noe menswaard is toegenomen. Een van de twee is nu het geval of wel de verordening wordt door de melkverkoopers niet nageleefdwat wij niet mogen veronderstellen, öf wel, zij wordt dit wèl, maar dan ook blijken de financieele bezwaren voor de melkverkoopers uit de naleving der verordening voortvloeiende, inderdaad slechts gering te zijn. In geen geval echter zijn zij gerechtigd te klagen over de onberekenbare schade, die voor hen van de invoering der verordening het gevolg is. Termen om aan de melkverkoopers van gemeentewege gratis duinwater te verschaffen kunnen er dan ook o. i. niet bestaan. En dit reeds daarom niet, omdat het niet aangaat een bepaalden stand ten koste van de gemeente boven anderen te bevoordeelen. Geheel onjuist toch is de voorstelling van adressanten als zouden zij verplicht worden ten dienste der algemeene gezondheid in het bijzonder bij te dragen. De zaak wordt door hen juist omgedraaid. Men mag eischen, dat zij die eet- of drinkwaren verkoopen slechts deugdelijke waar verkoopen en zich onthouden van het gebruik van stoffen, die een voor de gezondheid schadelijken invloed kunnen uitoefenen. Meent nu de overheid, dat in het belang der openbare gezondheid waarborgen moeten worden geëischt, dat slechts deugdelijke waar zal worden geleverd en vloeien uit de door haar getroffen regeling meer kosten voor den producent voort, dan zijn die hoogere kosten niet zoozeer een gevolg van die maatregelen dan wel veeleer een noodzakelijk uitvloeisel van een behoorlijke uitoefening van het bedrijf, en zouden zij dan ook reeds vroeger gemaakt zijn, indien het bedrijf ook toen reeds behoorlijk uitgeoefend ware. De producent zal dus moeten trachten vergoeding te vinden in een hoogeren prijs van zijn product of zich met minder winst moeten te vreden stellen. Blijkt prijsverhooging niet mogelijk en levert, bij behoud van denzelfden prijs, zijn bedrijf geen loonend be staan meer op, dan is dat een bewijs, dat door hem naar een ander middel van bestaan behoort te worden uitgezien. Dit neemt intusschen niet weg, dat door ons getracht is zooveel mogelijk aan de bezwaren der melkverkoopers tegemoet te komen. Te ontkennen toch is het niet, dat bij naleving der verordening zij, die vroeger pompwater gebruikten, thans veelal duinwater zullen moeten gebruiken en hunne bedrijfs kosten dientengevolge hooger zijn geworden. Vandaar dat wij ons gewend hebben tot de Leidsche Duinwater Maatschappij met het verzoek om voor melkverkoopers het duinwater op voordeeliger voorwaarden verkrijgbaar te stellen. Dit verzoek had tengevolge, dat de maatschappij zich bereid verklaarde aan melkverkoopers bij levering over den meter een reductie van 30 op den gewonen prijs toe te staan. Dit beteekent dat door melkverkoopers 22.1 cent per M3. zal worden betaald tegen 33 cent door andere verbruikers. Met erkentelijkheid werd door ons an dit aanbod der maatschappij gebruik ge maakt. al zal U uit de overgelegde correspondentie blijken, dat alsnog pogingen door ons zijn aangewend om de maat schappij tot een reductie van 50% te bewegen, waartoe even wel de maatschappij geen termen aanwezig achtte. De financieele schade, zegt het adres verder, wordt nog grooter, doordat de melkverkoopers genoodzaakt zullen zijn des zomers bij warm weder ijs aan te schaffen, omdat het duinwater dan niet koud genoeg is om als koelwater te kunnen dienst doen. Het gewicht van dit bezwaar, ook de gezondheidscommissie erkent dit eerst later te hebben inge zien, behoort niet te worden onderschat. Vandaar, dat door die commissie naar een middel is uitgezien, waardoor aan de melkverkoopers ontheffing van het verbod van art. 1 b der verordening zou kunnen worden verleend en hun zou kunnen worden veroorloofd van hun pompwater als schrob- en koel water gebruik te maken zonder dat daardoor de openbare gezondheid zou worden in gevaar gebracht. Op haar advies en met hare hulp werd daarom een onderzoek door ons inge steld ofjniet, door bijmenging van een onschadelijke, weinig kostbare stof aan het putwater een onmiddellijk herkenbare kleur zou kunnen worden gegeven, waardoor dit water als schrob- en koelwater in gebruik zou kunnen blijven, maar aanstonds den melkverkooper verraden zou, die dit water ook voor andere doeleinden b.v. voor reiniging van het vaat werk zou aanwenden. Op deze wijze zou dus aan het bezwaar der melkverkoopers worden tegemoet gekomen, terwijl ander zijds der gemeente een gemakkelijk controlemiddel werd aan de hand gedaan. En nu hebben de gehouden proefnemingen blijkens het rapport der gezondheidscommissie van 14 Mei 1.1. n°. 69/24 het meest bevredigend resul'aat opgeleverd. Een bijvoeging van 1 gram methylviolet op 1 M3 water (d. i. van 1 milli gram op 1 Liter) aan het water in den put is voldoende om aan dat water een duidelijk herkenbare kleur te geven. Een in de Leeskamer aanwezig monster toont dit aan. De kleur stof is volkomen onschadelijk en kost ongeveer niets. Voor 50 cents kan men 100 M8 water kleuren. En waar op deze wijze aan de melkverkoopers door de ontheffing van het verbod der verordening een groot voordeel kan worden ver schaft, mag hun veilig de verplichting worden opgelegd, zelve op regelmatige tijden een weinig methylviolet in den put te brengen, opdat het water voortdurend de vereischte kleur behoude. Bij de u thans door de Commissie voor de Strafverordeningen aangeboden wijzigingsverordening is dan ook

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1904 | | pagina 23