65
onder voorwaarde
1°. dat het gedeelte sloot ontdaan worde van bodem- en
drijf vuil en daarna worde aangevuld met zuiver zand tot nader
door Burgemeester en Wethouders aan te geven hoogte;
2°. dat over de geheele lengte van het gedeelte sloot een
riool, inw. wijd 40 bij 00 cM. van cementen bodem- en kruin
stukken, op doorgaande grondplank van voldoende zwaarte
worde gelegd, met den bodem binnenwerks op 1.15 M. N.A.P.
3°. dat het riool volgens nadere aanwijzing voorzien worde
van een ruimkast, inw. wijd 0.65X1-50 M., met den bodem
binnenwerks op een diepte van 1.30 M. N. A. P., met wanden
en bodem ter dikte van ten minste 18 cM van klinkers in
sterke specie te metselen op een houten roosterwerk en op
door Burgemeester en Wethouders nader aan te geven hoogte
af te dekken met platen van voldoende zwaarte, van ijzer of
van hardsteen;
4°. dat aan beide einden van het gedeelte sloot een schoeiing
geplaatst worde, waarvan teekening en constructie vooraf
door Burgemeester en Wethouders moeten zijn goedgekeurd
en de schoeiingen voorzien worden van een ijzeren hek, waar
van eveneens teekening en constructie vooraf door Burge
meester en Wethouders moeten zijn goedgekeurd;
5°. dat op de nader door Burgemeester en Wethouders aan
te wijzen plaatsen 3 gegoten ijzeren straatkolken, van het
door de Gemeente gebruikt wordende model, worden geplaatst,
die door middel van verglaasd Engelsch aarden buizen, inw.
wijd 20 cM., met het riool worden verbonden;
6°. dat de grond van adressant van den gemeentegrond
worde afgescheiden, ter halver breedte van de gedempte sloot,
door een ijzeren hek op steenen voet, waarvan teekening en
constructie vooraf door Burgemeeeter en Wethouders moeten
zijn goedgekeurd; deze gemetselde voet volgens nadere aan
wijzing van Burgemeester en Wethouders zoo te leggen en te
metselen, dat zij tevens als grondkeering van het voetpad
kan dienen;
7°. dat het riool met ruimkast, alsmede de straatkolken met de
Engelsch aarden buizen eigendom worden van de gemeente
en deze ten allen tijde kosteloos in de gelegenheid gesteld
worde het riool en de ruimkast of de loozingen zoo noodig
te reinigen, te herstellen, te verleggen of daarop aansluitingen
te maken;
8°. dat daags voordat met de werkzaamheden een aanvang
zal worden gemaakt, hiervan worde kennis gegeven op het
bureau van gemeentewerken;
9°. dat de uitvoering van alle voorgeschreven werken en
het onderhoud van die, welke niet het eigendom van de ge
meente worden, geschiede ten genoegen van Burgemeester
en Wethouders;
10°. dat de vergunning vervalt, wanneer daarvan vóór den
l°n September 1904 geen gebruik is gemaakt;
en voorts te besluiten dat het gedempte gedeelte sloot,
dat gemeente-eigendom wordt, door en voor rekening van
de gemeente zal worden verhard.
Aan den Gemeenteraad. Burg' en Weth. van Leiden.
Aan Burgemeester en Wethouders van Leiden.
Komt ondergeteekende met verzoek om vergunning te ver-
krijgen tot het dempen der sloot, gelegen voor het perceel
flooge Rijndijk N». 06, genaamd «Giardini", ter lengte van
22.00 Meter en tot het plaatsen van een muur met afsluithek
op de scheiding of wel het hart der sloot.
Met Verschuldigde eerbied en
Hoogachting UEd. L)v. dienaar
Leiden, 2 Juni 1904. C. G. L. van Wensen.
N°. 139. Leiden, 9 Juni 1904.
Wij hebben de eer U hierbij ter vaststelling aan te bieden
het 2e gedeelte van het kohier der plaatselijke directe belas
ting voor 1904, bevattende de wijken V—XII, waarvan de
proefdrukken aan de raadsleden zullen worden toegezonden.
Bij onveranderde vaststelling ook van dit gedeelte zal het
belastbaar inkomen van het geheele kohier bedragen de som
van ƒ0908916.—.
Op de begrooting voor 1904 is als zuivere opbrengst dezer
belasting een bedrag van 292224.— uitgetrokken. Echter
zal er op moeten worden gerekend dat de gasfabriek over
1904 nog zal te betalen hebben de rente van de krachtens
raadsbesluit van 8 October 1903 voor den nieuwen gashouder
toegestane som van 175000— en dat als le aflossing 5°/0
dier som over 1904 zal moeten worden belegd. Bij de vast
stelling der begrooting werd op deze betalingen niet gerekend,
vermits dit Raadsbesluit nog niet door Gedeputeerde Staten
was goedgekeurd. Dientengevolge zal de winst der Gasfabriek
over 1904 11522.lager moeten worden uitgetrokken en
de opbrengst der plaatselijke directe belasting met dat bedrag
moeten worden verhoogd.
Daarentegen zijn de kosten der gemeentereiniging op de
begrooting voor 1904, na de gehouden verpachting van het
reinhoudengebleken te hoog te zijn geraamd en zullen op
andere posten lagere uitgaven behoeven te geschieden, door
dien onderscheidene werkzaamheden thans in de door Gebrs.
Blok aangenomen reiniging zijn begrepen. Dientengevolge zal
op volgn. 93 voor assistentie op de markt ƒ600.—, op volgn.
121 voor onderhoud der wegen en voetpaden 500.—, op
volgn. 132 voor besproeiing ƒ700.— beschikbaar komen,
terwijl volgn. 133, waarin de aannemingssom van Gebrs. Blok
begrepen is, ƒ7160.— te hoog is geraamd; een en ander geeft
een lagere uitgaaf van ƒ8960.—, waarmede de opbrengst dei-
plaatselijke directe belasting kan worden verlaagd.
Deze belasting kan derhalve thans worden uitgetrokken op
292224. - 11522.8960.— 294786.—
En aangezien hierin blijkens de memorie van toelichting op de
begrooting ƒ4000.— is begrepen als opbrengst vandesupple-
toire kohieren, zal het primitief kohier een som van 290786.—
moeten opleveren.
Gerekend nu op 5 verlies voor kwade posten zal de
heffing moeten bedragen ƒ306090.—, overeenkomende met
eene heffing van 4.43% van het belastbaar inkomen.
Wij geven U alsnu in overweging tot de vaststelling van
het kohier te besluiten en daarbij het heffingsprocent te be
palen op 4.43, waardoor een opbrengst wordt verkregen van
ƒ306065.-.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 130. Leiden, 9 Juni 1904.
Het door het Bestuur der Leidsche Melkverkoopersvereeni-
ging «Eensgezindheid zij ons doel" bij Uwe Vergadering in
gediend adres, welks inhoud in extenso in het zittingsverslag
Uwer Vergadering van 11 Februari 1.1. is opgenomen, is door
ons met allen ernst, dien deze gewichtige aangelegenheid ver
dient, overwogen. Reeds in diezelfde vergadering werden U,
naar aanleiding van een tweetal vragen van den heer Ver
gouwen, ter zake eenige voorloopige inlichtingen door den
Voorzitter van ons college verstrekt, terwijl in uwe laatste
vergadering enkele vragen van den heer Sijtsma den Voorzitter
in de gelegenheid stelden U mede te deelen, dat reeds zooveel
mogelijk door ons met de belangen der melkverkoopers werd
rekening gehouden, en dat weldra een voorstel dezerzijds kon
worden verwacht, dat aan de meeste hunner bezwaren zou
tegemoet komen. Het is ons aangenaam thans deze toezegging
te kunnen gestand doen en U in een voorstel tot wijziging
der verordening, betreffende de uitoefening van het bedrijf
van melkverkooperhet resultaat van het door ons college
met de Gezondheidscommissie en de Commissie voor de Straf
verordeningen gepleegd gemeen overleg te kunnen aanbieden.
Wij wenschen echter vooraf bij de verschillende in het adres
ter sprake gebrachte punten achtereenvolgens een oogenblik
stil te staan.
Het adres dan bevat:
4n. een klacht, dat op de door de melkverkoopers ingediende
verzoeken om ontheffing van het verbod, vervat in art. 1 sub
b der verordening «betreffende de uitoefening van het bedrijf
van melkverkooper" in vele gevallen door ons college is be
schikt zonder dat het in de putten aanwezige water aan eene
analyse was onderworpen;
2°. de mededeelingdat de verordening een onberekenbare
schade voor den melkverkooper medebrengt, zoo zelfs, dat zijn
bedrijf en bestaan er door bedreigd wordt;
3°. den wensch, dat den melkverkoopers gratis van wege de
gemeente duinwater zou worden verstrekt;
4°. de verklaring, dat duinwater in den zomer niet koud
genoeg is om de melk te koelen en dus daartoe ijs zal moeten
worden aangeschaft;
5°. de mededeeling, dat aanschaffing vari een Nortonpomp
voor de meeste melkverkoopers finantiëel te bezwarend is;
6°. uiting van de vrees, dat bij het ontzettend groot gebruik
dat de melkverkoopers, indien zij de verordening naleven, van
duinwater moeten maken, de Duinwater-Maatschappij wel
eens in gebreke zou kunnen blijven in de levering van het
door hen benoodigde water;
7°. twijfel aan de gegrondheid van het verbod om put- of wel
water voor het afkoelen van de melk te gebruiken; en eindelijk
8°. het verzoek:
a. om bij ieder verzoek om ontheffing van het verbod van
art. 1 sub b der verordening een analyse van het water uit
den betrokken put te doen maken, met bevoegdheid van den
melkverkooper om dat onderzoek door een bekende schei
kundige specialiteit, buiten de hier ter stede gevestigde
gezondheidscommissie, te doen instellen;