56 een portaal of een gang met eene oppervlakte van ten minste 1 M2. bevatten. Art. 33. Elke woning moet voorzien zijn van een middel van water voorziening, in staat om goed drink- en werkwater in vol doende mate te leveren. Art. 34. Elke woning moet voorzien zijn van ten minste één privaat. Art. 35. Tot afvoer van hemelwater, menage water en faeealiën moet elke woning voorzien zijn van waterdichte riolen, buizen of leidingen.- Art. 36. Een gebouw of een gedeelte van een gebouw, bestemd tot woning voor meer dan drie gezinnen, moet voldoen aan de volgende eischen: a. het moet voor ten minste ieder tweetal gezinnen een afzonderlijken toegang tot den weg bevatten; b. behalve de zolderverdieping mag het slechts twee boven verdiepingen hebben; c. de scheidingswanden tusschen de verschillende woningen moeten gemaakt zijn van steen van niet minder dikte dan 0.18 Meter; d. de gangen, voor gemeenschappelijk gebruik bestemd, moeten een breedte van niet minder dan 1.50 M. hebben; e. de trappen en de vloeren der gangen moeten, voor zooveel zij bestemd zijn tot gemeenschappelijk gebruik, geheel van steen of van ijzer zijn gemaakt. Art. 37. Alle tot bewoning of tot werkplaats bestemde vertrekken en zolders eener woning moeten van een of meer in de buitenlucht uitkomende lichtramen voorzien zijn. Art. 38. Zolders van woningen moeten voorzien zijn van vaste schotten ter afscheiding van slaapplaatsen van personen van verschillend geslacht. Burgemeester en Wethouders kunnen afwijking van deze bepaling toestaan. Art. 39. Elk privaat eener woning of van een ander gebouw moet voorzien zijn van een voldoenden stankafsluiter en moet in rechtstreeksche gemeenschap zijn met de buitenlucht door middel van eene opening van ten minste 0.0144 M2. opper vlakte of 0.12 M. middellijn. Art. 40. Van alle gebouwen, onverschillig of zij al dan niet tot woning bestemd zijn, moeten de fundamentenwelke zonder heiwerk worden aangelegd, wanneer de hoogte der muren niet meer bedraagt dan 4 Meter, ten minste 3 maal en indien zij meer dan 4 Meter bedraagt, ten minste 3l/2 maal de dikte van het opgaande muurwerk in aanleg hebben en verder met gelijke versnijdingen van 1 klezoor breedte op 2 lagen hoogte worden opgetrokken. De fundamenten, welke op eene beheide fundeering aange legd worden, moeten ten minste 2 maal de dikte van het opgaande muurwerk in aanleg hebben en in gelijke versnij dingen opgetrokken worden. De bovenkant der houten fundeeringen moet ten minste 1 Meter onder N. A. P. liggen. Het trasraam moet ten minste 0.70 M. hoog zijn, ongeveer voor de helft onder, ongeveer voor de helft boven den beganen grond worden gemetseld van vlakke klinkers in sterke specie of andere materialen van geen mindere hardheid of dichtheid. Art. 41. Buitenmuren of gevels, scheidingsmuren van aangrenzende gebouwen tot aan het dak en balkdragende muren van woningen of van andere gebouwen moeten tot de eerste bovenverdieping ten minste 0.27 Meter dik zijn voor het geval zij in het geheel hooger dan 9 Meter worden. Buitenmuren of gevels, scheidings muren van aangrenzende gebouwen tot aan het dak, en balk dragende muren, niet hooger dan 9 Meter, moeten ten minste 0.18 M. dik zijn. Van loodsen, schuren of van aangebouwde keukens, berg plaatsen en privaten moeten de muren, ingeval deze worden opgetrokken tot een hoogte van meer dan 4 Meter, ten minste 0.18 M., en ingeval zij worden opgetrokken tot een hoogte van niet meer dan 4 Meter, ten minste 0.09 Meter dik zijn. Bovenpuien moeten rusten op getrokken ijzeren of stalen liggers, waaronder ijzeren kolommen of gemetselde penanten, met afmetingen als door Burgemeester en Wethouders zijn aan gegeven of goedgekeurd. Omtrekmuren van kelders moeten een dikte hebben van ten minste 0.27 M. en gemetseld worden van dezelfde materialen en dezelfde specie als het trasraam. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd voor de zwaarte der muren van aan bijzonder brandgevaar blootgestelde ge bouwen als fabrieken, pakhuizen en dergelijke, zoomede voor de zwaarte of voor de samenstelling van die muren, welke hooger dan 45 Meter zijn of zoodanig door deur-, venster- of andere openingen zijn doorbroken dat de samenhang van het over blijvende gedeelte onvoldoende mocht worden geachten daar, waar van andere materialen dan van goed doorbakken in- landschen baksteen wordt gebruik gemaakt, nadere voorschriften te geven in het belang der openbare veiligheid. Bij de bepaling van de dikte der muren wordt alleen op het metselwerk van den eigenlijken muur, niet op de spouwmuren, beraping, beklamping of eenige andere verdikking gelet. De hoogte van alle muren wordt gemeten uit de kruin der straat. Art. 42. Voor het opvullen van zoogenaamde lattenmuren en van de ruimte tusschen vloeren en plafonds in woningen of in andere gebouwen mogen geen krullen of andere licht brandbare stoffen, maar moet uitsluitend zeegras of dergelijke onbrand bare stof gebezigd worden. Art. 43. De bintlagen van woningen of van andere gebouwen moeten ten minste op de helft der dikte van den muur dragen en ten minste om het andere bint behoorlijk geankerd zijn. Ter plaatse waar de binten gestuikt worden of tegen elkaar komen, moeten zij met zwaluwstaartvormige koppelijzers of met voldoende ijzeren bouten en moeren worden gekoppeld. In een hoogere verdieping mogen geene binten gelegd worden, voordat de bintlaag der voorgaande verdieping zal zijn geankerd en aangemetseldde sluitgevels moeten aan het tweede bint verankerd worden. Art. 44. Het bovenvlak der vloeren van woonvertrekken, kantoren, winkelvertrekken en werkplaatsen op den beganen grond moet ten minste 0.15 Meter liggen boven de kruin van den hoogsten der wegenaan welken het gebouw of het bouwterrein is ge legen, of zooveel hooger of lager als door Burgemeester en Wethouders in bepaalde gevallen mocht zijn voorgeschreven. Art. 45. Onder houten vloeren der benedenverdieping van eene woning moet, voorzoover daaronder geen kelder is, een vloer zijn van in sterke tras- of cementspecie gemetselde klinkers of van andere materialen van geen mindere dichtheid op een onderlaag van steen. Daags voordat houten vloeren, waarop deze bepaling van toepassing is, gesloten worden, moet daarvan aan Burgemeester en Wethouders kennis gegeven worden. Art. 46. In woningen moet de hoogte der verdieping, zijnde van den bovenkant van den vloer tot den onderkant der bintlaag of van het plalond, ten minste 2.90 Meter zijn. De hoogte van vertrekken op zolders en van aangebouwde keukens moet zijn ten minste 2.50 M., die van privaten of van bergplaatsen ten minste 2.20 M. Art. 47. De oppervlakte van het lichtraam of, indien een vertrek of een zolder eener woning van meer lichtramen voorzien is, van deze te zamen, mag niet kleiner zijn dan 1/io gedeelte van de bodemoppervlakte van het vertrek of 1/6o gedeelte van die van den zolder. Het lichtraam of althans een gedeelte van die, waarvan een ver trek of een zolder voorzien zijn, moet gemakkelijk geopend kun nen worden en zóó, dat de opening ten minste 0.25 M1. bedraagt. A rt. 48. Van kerken, scholen, schouwburgen en andere gebouwen, bestemd tot het houden van bijeenkomsten, moeten de binnen- en de buitendeuren, die tot uitgang dienen, buitenwaarts openslaan. De deuren, trappen en gangen, bestemd tot uitgang voor het publiek, moeten in voldoend aantal, van voldoende breedte en van voldoende samenstelling worden gemaakt, een en ander ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1904 | | pagina 13