62 DONDERDAG 5 MEI 1904. schen te brengen, ter ondersteuning van de voordracht van Burg. en Weth., strekkende om niet in te gaan op het verzoek. Dat wij ons hebben gedragen naar het advies van de Kamer van Arbeid, is zeker waar, maar de geachte sprekers hebben uit het oog verloren, dat niet alleen deze Kamer, in den zin als door Burg. en Weth. is voorgedragen, heeft geadviseerd, maar dat de Commissie van Fabricage zich homogeen heeft verklaard met de Kamer van Arbeid en ook geadviseerd heeft, dat het in deze niet gewenscht is over te gaan tot verhooging van het minimum uurloon van de schildersgezellen. Burg. en Weth. hebben, voor zoover zij daarover kunnen oordeelen, gemeend zich te moeten vereenigen met de motieven in die beide adviezen vermeld, n.l. dat, waar vaststaat, dat na de loonsverhooging in het vorige jaar eene vrij groote werkloos heid in het schildersvak heeft plaats gehad, alles er voor te zeggen is, eenigen tijd te wachten alvorens tot eene nieuwe verhooging van het loon over te gaan, en dat het niet in het belang van die werklieden zou zijn, maatregelen daartoe thans weder te nemen, uit vrees, dat het vaste werk zou vermin deren als gevolg van de concurrentie, waaraan de patroons van de zijde hunner werklieden blootstaan, èn door nog grootere vermindering van het werk, bijaldien de patroons hun prijzen gingen verhoogen, zoodat zij zich spoediger genoopt zouden zien hun werklieden naar huis te zenden. De heer Vergouwen. M. de V. Toen een jaar geleden, tijdens de Spoorwegstaking, eene staking onder de schilders gezellen op touw gezet werd, beu ik in de gelegenheid geweest met enkele schildersgezellen en ook met schilderspatroons over de toestanden in hun vak te spreken, en toen is mij uit die besprekingen, zoowel met de gezellen als met de patroons, gebleken, dat het uurloon van de schilders wel wat te laag was en is door hen de wenschelijkheid betoogd, dat in de bepalingen, waarvan nu sprake is, zou opgenomen worden, dat het uurloon van de schildersgezellen niet langer zou zijn 18 cent, maar gebracht zou worden op 19 cent. Ik kan mij dus met het amendement van den heer van Tol volkomen vereenigen. Ik zie het verband tusschen hetgeen, waarvan hier sprake is op dit oogenblik, n.l. deze loonsver hooging en werkloosheid niet in, en begrijp, dat de ontstane werkloosheid veel meer een gevolg is van de oorzaken, die door den Heer van Tol genoemd zijn, als: financieele crisissen, slechte zomer, enz. zoodat ik het verzoek van »St. Lucas," uitgedrukt in het amendement van den Heer van Tol, vol komen steun. De beraadslaging wordt gesloten. De Voorzitter. Ik zeide zoo straks reeds, dat ik geloof, dat het het eenvoudigste is, het verzoek van de Vereeniging in stemming te brengen; dan komen tevens èn het amendement van den heer van Tol èn de voordracht van Burg. en Weth. tot hun recht. Ik stel dus voor, het verzoek van de Vereeni- gingen in stemming te brengen. Wie vóór stemt is voor de verhooging, wie tegen stemt is daartegen. Het verzoek van de Vereenigingen, hierop in stemming ge bracht, wordt ingewilligd met 15 tegen 12 stemmen. Vóór stemmen de heeren: van Tol, van Dissel, van der Eist, Driessen, Verheij van Wijk, Paul, Bots, P. J. Mulder, Bosch, A. Mulder, Sijtsma, Meuleman, Vergouwen, Witmansen Timp. Tegen stemmen de heeren: Kerstens, Le Poole, A. J. van Hoeken, van Hamel, Fockema Andreae, Pera, van der Lip, van der Vlugt, Korevaar, Hasselbach, de Vries en de Goeje. XXI. Verzoek van het Bestuur van den Leidschen Bestuur- dersbond om wijziging van art. 7 der «Bepalingen omtrent minimum-loon en maximum-arbeidsduur" in bestekken van gemeentewerken. (Zie Ing. St. n°. 98). De Voorzitter. Hierbij komt tevens in behandeling het voorstel van de heeren Witmans, Sijtsma en Van der Eist om op het verzoek gunstig te beschikken. Zoo straks is dit voorstel reeds voorgelezen, toch zal ik dit nog even doen ge schieden, opdat de heeren de juiste strekking daarvan weten. De voorlezing geschiedt. Door een voldoend aantal leden ingediend, maakt dit voor stel mede een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Pera. Ik zou, in tegenstelling met Burg en Weth., willen voorstellen, dat aangenomen worde hetgeen geadviseerd wordt door de Kamer van Arbeid, dat is: Arbeid, verricht tusschen 8 uur 's avonds en 6 uur' s mor gens, wordt, voor zooveel het daarvoor verschuldigde loon be treft, steeds als overwerk beschouwd." Dit amendement wordt voldoende ondersteund, zoodat het mede een onderwerp van beraadslaging kan uitmaken. De Voorzitter. Voorts is door den heer van Dissel een amendement ingediend op liet voorstel van Burg. en Weth., strekkende om daarin te lezen, inplaats van «12 en 5 uur", 10 en 5 uurzoodat art. 7 der Verordening van 28 Maart 1901, hij aanneming daarvan, zal worden aangevuld met de bepaling: «Voor werk, verricht tusschen 10 uur des avonds en 5 uur des morgens, ook al wordt hierdoor de maximale werktijd niet overschreden, wordt steeds 50% boven het uurloon betaald." Dit amendement wordt ook voldoende ondersteund, zoodat het eveneens een onderwerp van beraadslaging kan uitmaken. De heer Korevaar. M. d. V. Ik geloof, dat al de voorstellers van de amendementen het met Burg. en Weth. eens zijn, dat voor nachtwerk een kleiner maximum werkuren moet gesteld worden dan voor dagwerk, om geen schade te doen aan het weerstandsvermogen van den werkman. Ik geloof, dat allen het daarover eens zijn, doch nu verschillen de H.H. voorstellers onderling en met Burg. en Weth. over de mate van vermin dering. Voor dagwerk is het bepaalde maximum 11 uur, voor nachtwerk moet dat dus minder zijn. Burg. en Weth., in over eenstemming met de Commissie van Fabricage, meenen, dat wanneer werk verricht wordt na 12 uur 's nachts, dan eerst van den werkman bovenmatige arbeid wordt geeischt want dit is een tijd, waarop iedereen gewoon is naar bed te gaan en dus alleen in buitengewone gevallen mag worden gewerkt. Nu zijn Burg. en Weth van meening dat alleen wanneer die bovenmatige arbeid wordt geeischt, den werkman een extra loon moet worden toegekend, met de kennelijke bedoeling dit werk zooveel mogelijk tegen te gaan. Er is hier geen sprake van overuren boven den gewonen maximum-werktijd, maar er is alleen sprake van, dat na een bepaalden tijd extra betaald moet worden. Zooals uit de toelichting van adressanten blijkt, ziet het verzoek voor namelijk op buitengewone gevallen, waarbij de dienst op de werkplaats, fabriek, of welke inrichting dan ook, vereischt, dat niet op den dag, maar integendeel 's avonds gewerkt moet worden, en dat de werkman zijne krachten gedurende den dag spaart om 's avonds met frissche kracht aan het werk te gaan. Wanneer nu het voorstel van Burg. en Weth. wordt aan genomen, dan zal de werkman, wanneer hij des avonds te zeven uur frisch op het werk komt, dat is na den gewonen diensttijd, eerst vijf' uren voor gewoon loon arbeiden, en dat zal niemand toch bovenmatig vinden, terwijl hij pas de uren, welke hij dienst doet na twaalf uur, extra vergoed krijgt. Wordt nu aangenomen het voorstel van de heeren Sijtsma c. s., om den tijd te vervroegen, dan zal zich het geval voordoen, dat een werkman, die om zeven uur frisch te werk komt, na drie uur voor gewoon loon gearbeid te hebben, voor de overige uren eene loonsverhooging krijgt van 50%, en dat vind ik te ingrijpend en overbodig en het zal, naar mijne meening, zeer schadelijk zijn voor den werkman, want het werk zal dan zeker op een andere manier verricht worden dan nu gebruikelijk is, omdat het werkelijk een bovenmatige eisch is, dat na drie uren arbeids eene loonsverhooging met 50 moet intreden. M. d. Y. Ik vind, dat het voorstel van Burg. en Weth. inderdaad voldoet aan den wensch van adressanten en dat de voorstellers van het doen intreden der vei hooging om 10 uur hiermede te ver gaan. Wat voorts het verschil betreft over het uur van aanvang des morgens, Burg. en Weth. stellen voor om de verhoo ging te doen eindigen om 5 uur des morgens. Andere heeren zeggen, dat dat 6 uur moet zijn. Ik meen, dat dit laatste niet zal zijn in het belang van de werklieden, want ik weet bij ondervinding, dat in den zomer, bij de grootste hitte, des mid dags een langere schafttijd wordt gehouden, maar dat daarom des morgens om vijf uur begonnen wordt, en zulks om de krachten van de werklieden te sparen door hen gedurende de grootste hitte te laten rusten en in de plaats daarvan te laten werken op een tijd van den dag, dat de temperatuur daartoe meer geschikt is. Wat zal nu het gevolg zijn, wanneer wordt aangenomen het voorstel van de heeren, die nog tot zes uur extra loon willen zien toegekend? Dat niemand het werk meer wildoen aanvangen om vijf uur, maar eerst om zes uur, en dat op het midden van den dag een uur langer moet gewerkt wor den, wat de werkman zelf zeker niet zal verlangen. Ik ge loof, dat in het voorstel van Burg. en Weth. voldoende tege moet gekomen is aan de bezwaren, die door adressanten worden ontwikkeld. De heer Pera. M. d. V. Ik wil ten opzichte van mijn voorstel een enkel woord zeggen ter motiveering. Een tijdperk van 24 uren wordt onderscheiden in dag en nacht, en nu zegt de heer Korevaar dat de dag langer moei wezen dan de nacht. Dat zijn wij allen eens. Doch wanneer ik voorstel een werktijd van 6 uur 's morgens tot 's avonds 8 uur, dan heb ik reeds voor den dag heel wat meer lengte dan voor den nacht. Maar als wordt begonnen om 6 uur en geëindigd om 8 uur, dan kan men minstens daarbij rekenen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1904 | | pagina 6