60 DONDERDAG 5 MEI 1904. De Voorzitter. Naar aanleiding van het gesprokene door de heeren Sijtsma en Paul wensch ik het volgende in het midden te brengen. Burg. en Weth. waren hier in een moeilijk geval geplaatst. Hun goede hart sprak ei' voor om een pensioen toe te kennen tot een bedrag, dat Baart nu gevraagd heeft, maar met het advies van de Gemeente-Geneesheeren in de hand was het voor hen hoogst moeilijk daaromtrent aan den Raad een advies uit te brengen, dat luidde in den zin van de uitspraak van hun hart. Want nu moge de heer Sijtsma gezegd hebbenBij mij weegt zwaarder het beredeneerd advies van den Directeur van Gemeentewerken dan het halve velletje schrifts van de Gemeente-Geneeskundigen, de heer Sijtsma vergeet wel eenig- zins, dat de Gemeente-Geneeskundigen, al hebben zij hun gevoelen niet zóó breed gemotiveerd, in hun schrijven toch wel redenen opgeven voor hun gevoelenen zij zeggen daarbij uitdrukkelijk, dat de doofheid geen gevolg kan zijn van het ongeval in den dienst der gemeente. En nu hadden zij hier voor zich een persoon, aan wien dertien jaren geleden in dienst der gemeente een ongeval is overkomen, dat hem naar zijne eigen bewering de doofheid heeft berokkend. Hierbij komt nog iets. De verordening schrijft voor, dat het pensioen, dat thans gevraagd wordt, slechts kan verleend worden wanneer een ongeval, dat den ambtenaar in en door den dienst overkomen is, hem ongeschikt maakt tot waarne ming van zijne betrekking. En nu heeft Baart na den val nog dertien jaar lang dienst gedaan bij de gemeente, zij het niet in dezelfde betrekking, dan toch in eene andere. En dan, zoo redeneer ik verder, wat is het antwoord op de vraag: Wat zijn op het oogenblik, jaren na dien val, de redenen, welke Baart ongeschikt maken voor den dienst der gemeente? Die zijn: chronische diarrhee en cyatiose, welke volgens de geneeskundigen niet het gevolg kunnen zijn van den val van dertien jaren geleden. Dat zijn de motieven, waarom de Gemeente-Geneeskundigen zeggen: Indien ons gevraagd wordt, of wij hier te doen hebben met een geval, dat bij de verordening aangewezen is, dan moeten wij zeggenNeen. En ik geloof, dat de Gemeente- Geneeskundigen in dezen op een vrij sterk standpunt staan, waar zij bij hun onderzoek niets anders voor oogen hadden dan den man in zijnen tegenwoordig en toestanden waar zij ten slotte sterk zijn in hunne opinie, dat de doofheid van Baart geen gevolg kan zijn van zijn val. Nu zegt de heer SijtsmaDe Directeur van Gemeentewerken stelt zich op een ander standpunt en zegt, dat de doofheid wel het gevolg is van den val. De geheele kwestie is hier maar, aan wiens uitspraak men meer hecht. Zegt men: De Directeur van Gemeentewerken kent den man meer, aangezien deze in zijn dagelijksche omgeving verkeerde; hij kan ook informatiën ingewonnen hebben bij deskundigen, welke de Gemeente-Geneesheeren niet hebben gewetenook heeft hij wellicht gespioken met den heer Paul, die ons zooeven mede gedeeld heeft, dat onmiddellijk na den val de man hardhoorig is geworden, terwijl verschillende deskundigen zich eveneens in dien zin hebben uitgelatendat alles in aanmerking nemende, kan men zeggen meer te hechten aan het advies van den Directeur. Wij staan voor dezen tweesprong: Moeten wij afgaan op onze offlcieele voorlichters, of ook op andere des kundigen, die ons eveneens van voorlichting hadden kun nen dienen? Dat alles maakte het voor Burg. en Weth. verbazend moeilijk om advies uit te brengen, omdat, zooals ik reeds gezegd heb, een voorstel in den zin zooals het advies van de Gemeente- Geneeskundigen luidt, in strijd was met ons goede hart, dat er voor sprak het thans gevraagde pensioen wel toe te kennen. Nu willen de heer Sijtsma c. s. de beslissing en verant woordelijkheid op den Raad overbrengen. Ons is dit wèl. Wil de Raad in dezen genade voor recht doen gelden, dan zullen Burg. en Weth. zich gaarne daarbij neerleggen, maar, met het oog op de verordening en de uitspraken van de officieele deskundigen, meenden wij niet te mogen adviseeren als wordt gewenscht, De heer Pera. M. d. V. Naar het mij voor komt, is de mede- deeling, die de heer Paul zooeven heeft gedaan, van groote beteekenis. Daardoor komen wij toch te weten, wat succes sievelijk het verloop van den toestand van dien man is geweest na dien val. Dat is, dat onmiddellijk na den val is ontstaan hardhoorigheidwaarvan het verloop toenemend is geweest, zoodat, naar ik meen, toch alle reden bestaat om aan te nemen, dat de val hier van grooten invloed is geweest op den tegen- woordigen ziektetoestand van Baart. Dit is, naar mijne meening, een voldoend motief om te stemmen voor het voorstel van den heer Sijtsma c.s. De beraadslaging wordt gesloten. liet voorstel van de heeren Sijtsma, Witmans en Van der Eist wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen, zoodat op het verzoek gunstig is beschikt. XV. Voorstel om de kosten van verbouwing van de school aan de Oude Vest over te brengen van de begrooting voor 1903 op die voor 1904. (Zie Ing. St. n°. 85 en 101). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XVI. Voorstel tot wijziging van de begrooting voor 1903 ten behoeve van de betaling der premiën aan de Rijksverze keringsbank. (Zie Ing. St. n°. 86 en 101). De heer Witmans. M. d. V. Mag ik even een vraag doen ten opzichte van het bedrag? Daar ik gelezen heb in de laatste clausule, dat voor bedrijven, waarvoor het gevaren-percentage nog niet bekend is, de betaling niet voor 14 Sept. 1904 zal behooren te geschieden, wenschte ik te weten of daaronder ook begrepen zijn de brandweerlieden De Voorzitter. Ik kan den heer Witmans opmerken, dat omtrent de brandweerlieden nog geen beslissing is genomen. Wij hebben bij de Rijksverzekeringsbank wel inlichtingen ingewonnen, maar hebben eene definitieve beslissing hier omtrent nog niet ontvangen. Burg. en Weth. zullen evenwel nogmaals op eenigen spoed aandringen, want het is reeds vrij lang geleden, dat door ons het verzoek gedaan is. De heer Witmans. Dank U, mijnheer de Voorzitter. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XVII. Voorstel tot verhooging op de begrooting van 1903 van den post »Overneming der terreinen van Gebrs. van Ulden". (Zie Ing. St. n°. 87 en 101). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XVIII. Voorstel tot toevoeging aan de begrooting van 1904 van een nieuwen post tot betaling van de kosten, vallende op de bij de Rijkspostspaarbank gesloten geldleening ad f 500.000.—. (Zie lug. St. n°. 95 en 101). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XIX. Voorstel tot aanvulling van de verordening regelende de heffing van schoolgelden aan het Gymnasium, de Hoogere Burgerschool voor jongens en de Hoogere Burgerschool voor meisjes. (Zie Ing, St. n°. 97 en 101). üe Voorzitter. Ik wensch de Vergadering eene kleine wijziging van het voorstel in overweging te geven betreffende de tweede alinea, nl. om die te lezenIn geen geval echter kan het verschuldigde schoolgeld aan het Ggmnasium f 100. 'sjaars, dat aan de beide Hoogere burgerscholen f GO.— 's iaars overschrijden. Ik geloof, dat dit den zin van het artikel duide lijker maakt. Het aldus gewijzigde voorstel wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XX. Verzoek van het Bestuur der Vereeniging »St. Lucas", onderafdeeling van den Nederlandschen Roomsch Katholieken Volksbond en van de Christelijke Bouwvak-federatie, onderaf deeling van Patrimonium", om verhooging van het minimum uurloon der schilders in de bestekken van gemeentewerken. (Zie Ing. St. n°. 98). De heer van Tol. M. d. V. Er wordt, volgens mijn meening, in dezen te veel afgegaan op het advies van de Kamer van Arbeid. Dat deze Kamer niet gunstig op het verzoek adviseert, is het gevolg der beslissende stem van den Voorzitter, aangezien de stemmen staakten. Was op dat oogenblik de werkman voorzitter geweest, dan was ook het advies gunstig geweest. Dat het verzoek een algemeene verhooging van 1 cent per uur voor dit vak bevat, is niet te ontkennen, doch zeker is het, dat deze kleine verhooging de tijden der werkloosheid een weinig dragelijker maakt. De vrees, dat deze verhooging van 18 tot 19 cent de werkloosheid in de hand zou werken, kan ik niet deelen. Ik herinner mij nog, dat, toen het uurloon der timmerlieden van 16 op 18 cent en later van 18 op 20 cent werd gebracht, het tegenovergestelde het geval was. Juist was er na die verhooging meer werk gekomen in de bouw vakken. Neen, veeleer beschouw ik als oorzaak der slapte van het vorige jaar de fmancieele crisis hier ter stede en in de omliggende plaatsen. Dat enkele gezellen in vasten dienst er mede gebaat zouden j worden, met deze bewering kan ik ook niet instemmen, even-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1904 | | pagina 4