GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
41
IXSEKWIIEN STUKKEN.
N°. 81. Leiden, 13 April 1904.
De Commissie van Financiën heeft de eer Uwe Vergade
ring mede te deelen, dat zij geen bezwaar heeft tegen de
door Burg. en Weth. voorgestelde wijziging van de begroo
ting, dienst 1904, ter bestrijding van de kosten van aankoop
van eenige perceelen aan de Lammermarkt in verband met
de voorgenomen vergrooting van de veemarkt en tegen het
doen van af- en overschrijving op die begrooting voor de
kosten der feestviering, bij gelegenheid van het te houden
bloemencoiso op Dinsdag 19 April a. s., den jaardag van
Z. K. H. den Prins der Nederlanden. Zij stelt U derhalve
voor tot de vaststelling van de desbetreffende begrootings-
staten over te gaan.
Evenmin bestaat er bij haar bezwaar tegen de overgelegde
Concept-verordeningen, regelende de heffing en invordering
van gelden voor het bezichtigen van het Stedelijk Museum
»de Lakenhal", zoodat zij LT in overweging geeft die verorde
ningen vast te stellen.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 8*2. Leiden, 9 April 1904.
De Commissie van Financiën heeft de eer U medeGe deelen
dat zij tegen de in hare handen gestelde rekening en ver
antwoording van de Gezondheidscommissie, over de maand
December 1902 en het jaar 1903, geene bedenkingen heeft.
Zij stelt U mitsdien voor die rekening goed te keuren:
in ontvangst op f 1033 33
in uitgaaf op1033.33
Sluitende alzoo Quitte.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 83. Leiden, 11 April 1904.
Aangezien noch bij de commissie van fabricage, noch bij
ons college bezwaar bestaat tegen inwilliging, onder de ge
bruikelijke voorwaarden, van nevensgaand verzoek van H. J.
Hensing alhier, hebben wij de eer u voor te stellen aan adres
sant, behoudens rechten van derden, vergunning te verlee-
nen tot het dempen van het gedeelte sloot langs den Hoogen
Rijndijk, kadastraal bekend gemeente Leiden, Sectie M,
n°. 1886/1887 voor de helft aan de gemeente en voor de
andere helft aan adressant toebehoorende, onder voorwaarde
1°. dat het gedeelte sloot ontdaan worde van bodem- en
drijfvuil en daarna worde aangevuld met zuiver zand tot
nader door Burgemeester en Wethouders aan te geven hoogte;
2°. dat over de geheele lengte van het gedeelte sloot een
riool, inw. wijd 40 bij 60 cM. van cementen bodem- en kruin
stukken, op doorgaande grondplank van voldoende zwaarte
worde gelegd, met den bodem binnenwerks op 1.15 M.
N.A.P.;
3°. dat het riool volgens nadere aanwijzing voorzien worde van
a. twee ruimdamkasten, inw. wijd 0.65 x 150 M., met den
bodem binnenwerks op een diepte van 1.30 M. N.A.P.,
met wanden en bodem ter dikte van ten minste 27 cM.,
van klinkers in sterke specie te metselen op een houten
roosterwerk en op door Burgemeester en Wethouders
nader aan te geven hoogte af te dekken met platen van
voldoende zwaarte, van ijzer of van hardsteen
b. een ruimkast, inw. wijd 0.65 x 1.50 M., met den bodem
binnenwerks op een diepte van 1.30 M. N. A. P., met
wanden en bodem ter dikte van ten minste 18 cM. van
klinkers in sterke specie te metselen op een houten
roosterwerk en op door Burg. en Weth. nader aan te
geven hoogte af te dekken met platen van voldoende
zwaarte, van ijzer of van hardsteen
4°. dat aan beide einden van het gedeelte sloot een schoeiing
geplaatst worde, waarvan teekening en constructie vooraf
door Burgemeester en Wethouders moeten zijn goedgekeurd
en de schoeiingen voorzien worden van een ijzeren hek, waarvan
eveneens teekening en constructie vooraf door Burgemeester
en Wethouders moeten zijn goedgekeurd;
5°. dat op de nader door Burgemeester en Wethouders aan
te wijzen plaatsen, 3 gegoten ijzeren straatkolken, van het
door de gemeente gebruikt wordende model, worden geplaatst,
die door middel van verglaasd Engelsch aarden buizen, inw.
wijd 20 cM. met het riool worden verbonden;
6°. dat de grond van adressant van den gemeentegrond worde
afgescheiden ter halver breedte van de gedempte sloot, door
een ijzeren hek op steenen voet, waarvan teekening en con
structie vooraf door Burgemeester en Wethouders moeten
zijn goedgekeurd, tenzij adressant het gedeelte der gedempte
sloot, dat hem toebehoort, kosteloos aan de gemeente in eigen
dom afstaat, zullende alsdan de verkregen grond over de geheele
breedte, door en voor rekening van de gemeente worden
verhard
7°. dat het riool met ruim- en ruimdamkasten alsmede de
straatkolken met de Engelsch aarden buizen eigendom worden
van de gemeente, en deze ten allen tijde kosteloos in de
gelegenheid gesteld worde het riool en de ruimkasten of de
loozingen zoo noodig te reinigen, te herstellen, te verleggen
of daarop aansluitingen te maken;
8°. dat daags voordat met de werkzaamheden een aanvang
zal worden gemaakt, hiervan worde kennis gegeven op het
bureau van gemeentewerken;
9°. dat de uitvoering van alle voorgeschreven werken en het
onderhoud van die, welke niet het eigendom van de gemeente
worden, geschiede ten genoegen van Burgemeester en Wet
houders
10. dat de vergunning vervalt, wanneer daarvan vóór den
len Juli 1904 geen gebruik is gemaakt.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Ondergeteekende geeft met verschuldigden eerbied te kennen
dat hij gaarne van Uw College vergunning ontving temogen
overgaan tot het doen dempen van een gedeelte sloot langs
de Hooge Rijndijk, en wel vóór de perceelen bekend als
Sectie M, N°s 1886/1887 gemeente Leiden.
Een en ander nader op nevensgaande situatie in dubbel
aangegeven.
't Welk doende, enz.
Leiden, 29 Februari 1904. H. J. Hensing.
Catharinastraat 9.
N°. 84. Leiden, 16 April 1904.
Naar aanleiding van nevensgaand verzoek van den ontslagen
stadswerkman C. Baart hebben wij de eer U hierbij over te
leggen de verklaring der beide stadsgeneesheerendie inge
volge onze opdracht den werkman Baart hebben onderzocht,
alvorens het bedrag van het hem te verleenen pensioen door
ons college werd vastgesteld.
Terwijl toch art. 3 der verordening van 20 Maart 1902
(Gem.Bl. n°. 6) bepaalt dat ambtenaren, na bekomen eervol
ontslag, aanspraak hebben op pensioen, wanneer zij
a. enz,
b. enz.
c. na een diensttijd van ten minste 10 achtereenvolgende
jaren, uit hoofde van ziekte of gebreken van blijvenden aard,
niet meer in staat zijn hun betrekking bij voortduring waar
te nemen en enz.
d. ten gevolge van de uitoefening van hunnen dienst on
geschikt zijn geworden tot het bij voortduring waarnemen
hunner betrekkingen enz.,
zegt art. 6 dierzelfde verordening dat Burgemeester en Wet
houders beslissen of de gevallen, bedoeld sub litteris c. en d.
van art. 3 aanwezig zijn, na schriftelijke voorlichting van twee
door hen te benoemen geneeskundigen.
Nu luidt de door de geneesheeren afgelegde verklaring»dat
genoemde persoon voor den gemeentedienst blijvend onge
schikt is" maar iets verder, »dat de (bij hem geconstateerde)
afwijkingenwaardoor de eigenlijke ongeschiktheid is ontstaan,
niet het gevolg zijn van de uitoefening van den gemeentedienst."
Het is op grond dezer verklaring dat ons college bij de be
paling van het pensioensbedrag heeft toegepast litt. c. en niet
litt. d. van art. 3 der pensioensverordening.
Immers, al spreekt art. 6 alleen van de voorlichting der
door ons benoemde geneeskundigen en al bindt het ons college
niet aan het door die geneeskundigen uitgebracht advies, het
spreekt toch van zelf, dat ons college als niet-deskundige wel
verplicht is het door deskundigen uitgebracht advies te volgen,
tenzij de ongegrondheid van dat advies glashelder kan worden
aangetoond. Deed het dit niet, het zou zich op zeer glibberig
terrein begeven en allen vasleri grond onder de voeten ver
liezen. En zoo kon ons college dan ook geen vrijheid vinden
in het onderhavige geval van dat advies af te wijken.
Intussclien wij willen wel erkennendat wijinzonderheid
in dit geval, ons niet zonder eenige aarzeling bij het advies
der stadsgeneesheeren hebben neergelegd. Immers er was alles
zins reden om aan te nemen dat de ongeschiktheid van Baart
om verder dienst te doen een gevolg was van een valvóór
ongeveer 13 jaren, toen hij nog hulpsmid was op de stads-