GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
31
OGEK09ÏE9T STUKKE9T.
N°. 65 Leiden, 21 Maart 1904.
Onder overlegging van het bericht van het Hoofd der School
en van het advies van den Arrondissements-Schoolopziener,
hebben wij de eer U de volgende voordracht aan te bieden
voor de benoeming van een onderwijzer-plaatsvervangend hoofd
aan de openbare school der 3e klasse n°. 1, ter vervanging
van den heer C. L. van den Berge, aan wien met ingang van
1 April 1904, eervol ontslag is verleend:
1°. J. VERWEIJ DE WINTER, onderwijzer met verplichte
hoofdacte aan de openbare school der 4e klasse n°. 2;
2°. A. B. VAN DER VOORDEN, onderwijzer met verplichte
hoofdacte aan de openbare school der 4e klasse n°. 2;
3°. F. L. Th. MOENE, onderwijzer met verplichte hoofdacte
aan de openbare school der 3e klasse n°. 4.
Wij verzoeken U thans tot eene benoeming te willen overgaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 66. Leiden, 21 Maart 1904.
Naar aanleiding van het om advies in hare handen gesteld
ingekomen stuk n°. 60, geeft de Commissie van Finantiën
als hare meening te kennen, dat zij tot haar leedwezen ver
schillen moet met Burg. en Weth.: over de wijze waarop de
kosten moeten worden gedekt verbonden aan de uitvoering
van eenige werken aan de Hoogere Burgerschool voor jongens.
dat zij echter geene bedenkingen heeft tegen de wijze waarop
de gelden, voor den bijbouw van een viertal lokalen aan de
school 3e klasse n°. 1 aan het Plantsoen, zullen worden
gevonden.
Alhoewel de aard van het eerstgenoemde werk medebrengt
dat de kosten daarvan bestreden zouden moeten worden uit
de onvoorziene uitgaven der loopende begrooting, meent zij
toch waar het hier eene vrij belangrij ke uitgave geldt en deze daar
door te veel op een jaar zou kunnen drukken,in dit geval daarvan
te mogen afwijken, indien de aflossing over een niet te groot
aantal jaren wordt gesteld. Zij acht daarom eene geldleening
op de gewone wijze van aflossing niet gerechtvaardigd. Om
nu door spoediger aflossing de eerstvolgende begrootingen
niet al te zeer te bezwaren, heeft de Commissie de eer onder
verwijzing naar de Raadsbesl: van 15 November 1900, 14
November 1901, 30 Januari 1902 en 22 October 1903, U aldus
te adviseeren
a, dat voor de kosten verbonden aan de uitvoering van
eenige werken aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens,
gedurende 10 jaren te beginnen met het jaar 1904, telken
jare één tiende van 3690 gld. of 369 gld. op de begrooting
in uitgaaf zal worden gebracht op den post: Bijzondere aflossing
van eenige uit buitengewone ontvangsten bekostigde werken
Hoofdstuk XL
b, tot vaststelling over te gaan van de suppletoire be-
grootingsstaat model C. groot 18666.— ten behoeve van den
bijbouw van 4 lokalen aan de school 3e klasse n°. 1 aan het
Plantsoen.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Finantiën.
N°. 67. Leiden, 26 Maart 1902.
Zooals u waarschijnlijk reeds bekend is, heeft de Ver-
eeniging tot bevordering van vreemdelingenverkeer, alhier,
besloten het door haar aangekondigde bloemencorso te houden
op Dinsdag 19 April a. s.den jaardag van Z. K. H. den
prins der Nederlanden.
Het komt ons voor dat er alleszins termen aanwezig zijn
om aan dit feest, dat ongetwijfeld voor tal van ingezetenen
niet onbelangrijke baten kan afwerpenook van gemeente
wege eenigen luister bij te zotten. Daarom hebben wij
besloten op den avond van dien dag een muziekuitvoering
te doen geven op den feestelijk verlichten Korenbeurs, zooals
dit ook op den jaardag van II. M. de Koningin gebrui
kelijk is, indien de daarvoor vereischte gelden door Uwe:
Vergadering worden beschikbaar gesteld.
Mitsdien geven wij u in overweging ons, door vaststelling
van den hierbij overgelegden staat van af- en overschrijving,
tot een uitgave van 400.voor bovenbedoeld doel te
machtigen. Op den post voor Onvoorziene Uitgaven zijn thans
nog f 8162.beschikbaar.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 68. Leiden, 29 Maart 1904.
Ter vervulling van de vacature van leerares, belast met het
teekenonderwijs aan de Kweekschool voor Onderwijzers en
Onderwijzeressen en aan de Meisjesschool der 2e klasse alhier,
welke vacature zal ontstaan tengevolge van het met ingang
van 1 Mei a s. verleend eervol ontslag aan Mej, I. H. A. Lin
den, hebben wij de eer U de volgende voordracht aan te
bieden
1°. Mej. C. C. HEIJDANUS, leerares aan eene kostschool
voor Meisjes te Bussum;
2°. Mej. W. H. DOLLEÉ onderwijzeres aan eene openbare
school te Rotterdam
3°. Mej. M. C. BLEEKER, leerares in het teekenen te
Amsterdam.
Onder mededeeling dat deze voordracht is opgemaakt in
overleg met de betrokken schoolautoriteiten, na ingewonnen
bericht van de hoofden der scholen, en dat de desbetreffende
stukken in de Leeskamer ter inzage zijn nedergelegd, ver
zoeken wij U thans tot eene benoeming over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 69. Leiden, 29 Maart 1904.
Na het vertrek van den vorigen conservator van het Stedelijk
Museum »de Lakenhal", werd tot dusver door een der leden
van de Commissie »voor de bewaring van voorwerpen, van
waarde of belangrijk voor de oudheidkunde en de geschiedenis
der kunst" in de waarneming zijner betrekking voorzien.
De tegenwoordige zoowel als de vroegere archivaris der ge
meente, beiden als zoodanig lid der commissie, waren n.l. zoo
welwillend zich tijdelijk met de werkzaamheden van den con
servator te belasten.
De reden, waarom zoo langen tijd noch van de commissie
noch van ons college het voorstel tot U kwam om definitief
in deze vacature te voorzien, lag in de wenschelijkheid om
tot een algeheele herziening der verordening van 16 Augustus
1866 (Gem.BI. n°. 29) tot regeling van de werkzaamheden der
commissie, gewijzigd bij verordeningen van 7 Maart 1867
(Gem.Bl. n°. 2) en 23 September 1886 (Gem.BI. n°. 7) over
te gaan. Voortdurende wisseling in het Voorzitterschap der
commissie, in verband met de veranderde samenstelling van
het college van Burg. en Wethwas op haar beurt oorzaak,
dat deze herziening niet spoediger haar beslag kreeg.
Thans zijn de verschillende ontwerp-verordeningen, op het
Stedelijk Museum betrekking hebbende, gereed en kan na
hare vaststelling tot de definitieve benoeming van een con
servator worden overgegaan. Dit is te meer wenschelijk,
waar in den eersten tijd voor de om- en bijwerking van
den catalogus van het Museum meer dan gewone arbeid en
inspanning van den conservator zullen worden gevorderd.
Wij hebben de eer U de bedoelde verordeningen thans ter
vaststelling aan te bieden. Zij werden ontworpen door de
Commissie voor de Lakenhal en kunnenzooals zij U thans
worden voorgedragenin hoofdzaak ook de goedkeuring van
de Commissie »voor de huishoudelijke verordeningen" weg
dragen, aangezien, met instemming der Commissie voor de
Lakenhal, aan de meeste der door haar gemaakte opmerkingen
kon worden tegemoetgekomen.
Slechts op enkele punten bleef verschil van meening bestaan.
Wij zullen IJ met een enkel woord toelichten, waarom wij
gemeend hebben ons in deze aan de zijde der Lakenhal-com
missie te moeten scharen.
Vooraf echter zij nog op het volgende uwe aandacht ge
vestigd. Terwijl volgens de thans nog geldende verordening
de secretaris der gemeente, de Stads-archivaris en een onbe
zoldigd conservator als zoodanig permanente leden der commissie
zijn, zullen de beide eerstgenoemden volgens de thans voor
gestelde regeling daarin niet langer ambtshalve zitting hebben,
terwijl het conservatorschap en het lidmaatschap der commissie
thans uitdrukkelijk onvereenigbaar worden verklaard. Rede
nen van historischen aard mogen er wellicht in 1867 toe
geleid hebben om den Secretaris en den Archivaris als zoo
danig in de commissie te doen zitting nemen, wij zijn met
de betrokken raadscommissiën van oordeel, dat daarvoor tegen
woordig, hier zoo min als elders, bijzondere redenen kunnen wor
den aangevoerd. En voor de onvereenigbaarheid van het conser
vatorschap met het lidmaatschap der commissie bestaat te
meer reden, nu, bij aanneming der voorgestelde regeling, aan
den conservator in het vervolg een salaris zal worden toege
kend. Dit laatste scheen ons met de Lakenhal-commissie niet
meer dan billijk, nu aan den conservator bij verordening ver
schillende verplichtingen zullen worden opgelegd.
Wat nu meer in het bijzonder de punten betreft, waarin
wij meenden niet met de. Commissie voor de huishoudelijke