no
DONDERDAG n MAART 1904.
schillende markten en van veilingen van groente, ooft en j
aardappelen.
(Zie Ing. St. n°. 35).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming i
vastgesteld.
XVI11. Voorstel tot. wijziging van de verordening van 11 De
cember '1902 regelende de heffing van belastingen voor het ge-
bruik van het Openbaar Slachthuis en van die van 23 April 1903
op het gebruik van het Openbaar Slachthuis.
(Zie Ing. St. n°. 38).
De Voorzitter. Teneinde verwarring bij de discussie te
voorkomen, zou ik wel in overweging willen geven in het
oog te houden, dat in n°. 38 van de Stukken alleen sprake
is, of het koelhuis in een andere periode zal geopend zijn,
en of voor het gebruik van de koelcellen meer zal betaald
worden dan totnogtoe. Indien men dat in het oog houdt, kan
dit bij de beraadslaging tot groote duidelijkheid en bespoe
diging leiden.
De heer Pf.ra. M. d. V. liet ingekomen stuk N°. 38 heeft
op mij een onaangenamen indruk gemaakt. Ik kan er ons
geëerd college van Burg. en Weth. niet in vinden. Wij zijn van
hen zoo iets niet gewoon. Het heeft in mijn oog al het voor
komen alsof een booze geest van elders hen geïnfluenceerd
heeft. Billijkheid en logica schijnen zoek te wezen. Neen,
M. d. V., dat is ons college van Burg. en Weth. zooals wij
het anders in zijn uitnemendheid kennen, niet.
Ik noem dit stuk uit den booze, en om het er in eens
maar tusschen twee haakjes bij te zeggen, het volgende nommer
is geen haar beter. Dat geeft te denken.
Wat is er gebeurd
In het jaar 1902 ontvingen wij van ons Dagelijksch Bestuur
een stuk onder n°. 295, waarin wij ingelicht werden omtrent
de exploitatie van het slachthuis. Daarbij moesten ook vast
gesteld worden de duur, gedurende welke het koelhuis zoude
geopend zijn en de prijs, die per vierkanten meter in het koel
huis zou betaald worden.
Onder welke omstandigheden verkeerden nu Burg. en Weth.
zélf bij de beoordeeling der gegevens, die zij verstrekten? Zij
geven dit aan met deze woorden
»De huishouding van een Openbaar Slachthuis is zoo om-
«vangrijk, omtrent de verschillende onderdeelen daarvan bestaat
»nog zooveel onzekerheid, dat, zoo ergens, zeker hier kan worden
«gesproken van een raming in den meest eigenlijken zin van
»het woord."
Nu heeft zich destijds het geval voorgedaan, dat de meer
derheid van den Raad het niet eens was met het D. B. om
trent den tijd, gedurende welken het koelhuis zou geopend
zijn en met den voorgestelden prijs, die per vierkanten meter
voor het koelhuis zou vastgesteld worden. Burg. en Weth
oordeelden een tijd van 1 April tot 30 September als vasten
tijd lang genoeg, met de toezegging, dat er vroeger en later
zou gekoeld worden, als de weersgesteldheid zulks noodig maakte.
De meerderheid van den Raad keurde het beter tien maanden
als vasten tijd aan te nemen, van begin Februari tot einde
November. Aan 't gebruik van een koelhuis werd groote waarde
gehecht. In dit oordeel was de meerderheid van den Raad
altijd eenstemmig geweest, ook te midden van den strijd, die
er gevoerd is over de oprichtiug van een Slachthuis. Men
meende, dat een slachthuis zonder koelhuis half werk was en
nu het bestond moest het gebruikt worden. Zoo wijs waren
wij destijds gemaakt.
De opening van het koelhuis gedurende tien maanden vast
te stellen heeft de Raad toen noodig geacht opdat de slagers
zouden weten, waarop zij konden rekenen. Want daarop
komt het voor de uitoefening van het bedrijf vooral aan.
Aan wat hun na veel moeite bij de gratie zal worden toege-
gestaan hebben zij in dit geval niets. Waren zij aan wat meer
welwillendheid en voorkomendheid gewoon geweest, dan zou
het met een tijdsbepaling van zes maanden geheel anders
gestaan hebben.
In de tweede plaats oordeelde de Raad het destijds beter
den prijs per vierkanten meter in het koelhuis vast te stellen
op de hellt van het bedrag door Burg. en Weth. voorgesteld.
Dit oordeel grondde zich eenerzijds op den algemeenen geest
in den handel, dat het voordeel moet gezocht worden in de
hoeveelheid en niet in het enkele stuk, en anderzijds op het
feit, dat de kosten voor het bedrijf door het slachthuis reeds
aanmerkelijk verhoogd werden. Ten bewijze daarvan werd een
opgaaf overgelegd van een slager, loopende over één week,
waarbij tot in de kleinste bijzonderheden werd aangewezen,
dat die kosten onder den ouden toestand waren 6.16 en
dat die volgens de voorgestelde regeling in het Slachthuis
zouden bedragen f '19.40, buiten de kosten van het koelhuis.
Op de finantiëele zijde, wat het Slachthuis aangaat, is bij
de behandeling dezer zaken weinig gelet.
Burg. en Weth. erkenden, dat zij nog op school moesten
gaan in dit geval, maar zij gaven toch een slotsom, waarvan
de deugdelijkheid niet kon worden ontkend, wegens het ver
hand met de ervaring bij de vleeschkeuring. De exploitatie
van het slachthuis zou der gemeente f 700.— kosten, doch
daar stond tegenover dat f 2200.van de begrooting zouden
verdwijnen, die tot hiertoe aan de vleeschkeuring waren
geofferd. De kosten der exploitatie van het koelhuis waren
niet bekend, maar zeker werd er niet gedacht over 't algemeen
aan een zoo hoog bedrag, zooals wij thans te weten komen.
Burg. en Weth. komen thans hun ontevredenheid betuigen
over de twee genoemde besluiten. Zij zeggen dat de voor
standers van tien maanden ten eenenmale vergeten hebben,
dat ook de oorspronkelijk voorgestelde redactie aan Burg. en
Weth. niet alleen het recht toekende maar ook den plicht
oplegde om op die andere dagen te doen koelen, wanneer
zulks noodig was en voegen er bij, dat zij zijn uitvoerders
der verordening. Burg. en Weth. noemen daarom de voor
stelling geheel onjuist, dat de beslissing, of nog op andere
tijden buiten het gewone zesmaandelijksche koeltijdperk zou
worden gekoeld, geheel zou hebben afgehangen van het bon
vouloir van den Directeur. Vooreerst moet ik er dit van zeggen,
dat die uitvoering door Burg. en Weth. in theorie zeker waar
is, doch de praktijk berust geheel bij den Directeur.
Trouwens Burg. en Weth. zeggen zelf, dat de beantwoor
ding der vraag niet geheel zou afhangen van den goeden wil
van den Directeur; dus wel voor een groot deel. Wanneer
men nu in aanmerking neemt welke verwachting de slagers,
door de ervaring geleerd, van dezen goeden wil koesterden,
dan was er in elk geval voor sommige raadsleden alle reden
om te pleiten voor een koeltijd van tien maanden. En al
noemen Burg. en Weth. het argument volkomen waardeloos,
daarmee wordt aan de werkelijke waarde van het argument
geen haar ontnomen.
Voor de prijsvermindering is ook gepleit op grond, dat de
slagers wel verplicht waren om plaats in het koelhuis te
huren ten einde gebruik te kunnen maken van het voor
koelhuis. Neen, zeggen Burg. en Weth. nu, dat is niet noodig,
want in de groote slachthal is de gelegenheid om het vleesch
te laten besterven uitmuntend, oneindig veel beter dan in de
overgroote meerderheid der vroegere slachtstallen.
Mijnheer de Voorzitter, ik noem dat een zonderlinge rede
neering. Geconstateerd wordt, dat als de toestand maar beter
is dan die vroeger was, men dan tevreden kan zijn en een
nog betere gelegenheid niet noodig heeft. Dit standpunt is
geheel in strijd mot de motieven, die tot de oprichting van
een slachthuis hebben geleid.
Om door vermindering van den prijs der koelcellen de
gelegenheid te openen, dat men meer algemeen van het voor
koelhuis gebruik kon maken om er zijn vleesch op te hangen,
was een zeer gegronde reden, omdat daar in elk geval de
beste gelegenheid is.
Een tweede reden om den prijs te verminderenwas de
verwachting, dat daardoor meer algemeen van het koelhuis
gebruik zou gemaakt worden. Burg. en Weth. komen ons
nu vertellen, dat zoo iets niet betoogd had mogen worden
zonder stellig bewijs, dat het gebruik meer dan verdubbeld
zou worden. Hier begint het mij werkelijk te schemeren.
Burg. en Weth. zelf kunnen niets bewijzen en spreken om
trent het verloop der zaken van een raming in den meest
eigenlijken zin van het woord. Maar wanneer de Raad een
raming doet, dan eischen Burg. en Weth. stellig bewijs! En
al mocht nu een verhooging van den prijs geen verminde
ring van het gebruik ten gevolge hebben dan zal ik mogen
aannemen dat de aanvankelijk lagere prijs middel is gewreest
om het heilzame van het koelhuis te leeren kennen en men
daardoor riu genegen is er zich de meerdere kosten voor te
getroosten.
Bij de kennis, die wij destijds van de zaak hadden, waren
er voor de aangebrachte wijzigingen alle gronden en gaven
zij blijk van verstandig beleid.
Zijn Burg. en Weth. nu zeker van het succes eener prijs-
verhooging
Zij zeggen wel, dat zij geen vermindering van het gebruik
verwachten ten minste van geen te groote vermindering,
doch blijkbaar vertrouwen zij het zaakje toch niet geheel.
Zij zijn zoo voorzichtig een mes te maken, dat van twee
kanten snijdt. Wordt toch de geldelijke opbrengst door ver
hooging van het tarief niet beter, dan willen zij het recht
hebben om het slachthuis, ik wil zeggen het koelhuis te
sluiten. Op zich zelf noem ik dit een verstandige daad doch
ik begrijp er niets van hoe dat moet gaan. Voor ik dit nader
omschrijf moet ik constateeren dat het gebruik van het koel
huis nu geheel geworden is een geldkwestie, en dit is zeker
een zeer belangrijke zaak.
Doch nu is de vraag: Hoe moet ik het geval nemen? Is
het koelhuis een deel van het geheel, zoodat wij eigenlijk
maar hebben te rekenen met de resultaten van de geheele
exploitatie, of is het koelhuis een inrichting op zich zelve?
In het eerste geval moet ik bekennen niet te weten welke