34
DONDERDAG 3
MAART 4904-
voorstelling van feiten" nog maar een zeer euphemistische
uitdrukking.
Maar bij den toon der voordracht wil ik niet langer ver
wijlen en alleen zeggen, dat Burg. en Weth. eenvoudig hebben
geleverd een, zij het dan ietwat kras, gemotiveerd betoog.
Wij hebben het niet eenvoudig gezegd, dat wij van de grieven
niet willen weten, gelijk de lieer Bosch dat voorstelt, maar
stuk voor stuk hebben wij de redenen aangevoerd, waarom
de verschillende bezwaren niet-ontvankelijk zijn. Wanneer
de heer Bosch nu daartegenover zegt, dat wij dan liever hadden
moeten zeggen, dat wij er niet van willen weten, dan noem
ik dat onjuist; het betoog is zóó gemotiveerd als men maar
in redelijkheid kan vergen. Concessies zijn niet gedaan aan
de slagers, zegt de heer Bosch. Enkele, die bestaanbaar zijn,
wel; want het gaat toch maar niet aan, concessies te doen
aan hen, die belanghebbenden zijn, met voorbijgang van het
gemeentebelang. Het is toch zoo, dat, waar men eenmaal
ingegrepen heeft in het slagersbedrijf, men dat besluit niet
kan goedkeuren en dat kan betreuren; maar waar dat besluit
eenmaal is genomen, gaat het toch niet aan daartegen telkens
te reageeren, en dat men den Raad zou willen doen terug
komen op een regeling, die wel is overwogen en met een vol
doende meerderheid iti den Raad is genomen. En bovendien
zijn er wel consessies gedaan, ik zeide dit reeds maar
alleen inzooverre zij ook vereenigbaar zijn met het algemeen
belang. Wat betreft den reuzel, waarover reeds herhaaldelijk
is geklaagd, zijn de Commissie en de Directeur dadelijk op
het verzoek ingegaanen bovendien zijn ook verschillende
uren vervroegd of gewijzigd alles ten gerieve van de
gebruikers van het abattoir. Maar ik meen, dat men zich als
lid van den Raad op geen ander standpunt mag plaatsen,
dan dat men vraagt: wat gedoogt het gemeentebelang, nu
men eenmaal heeft besloten op dit gebied in te grijpen en
het bedrijf van de slagers te brengen onder controle van het
gemeentebestuur
De heer Bosch. M. d. V. Het was niet mijn plan voor de
tweede maal in deze zaak te spreken bij de algemeene
beschouwingen, maar door U is iets gezegd, dat mij verplicht
dat toch te doen. De punten, die U uit het adres hebt genoemd,
laat ik buiten bespreking; dat was mijn voornemen, wat
daartegen ook zou worden ingebracht, en daaraan zal ik mij
houden. Maar U hebt gezegd, dat wij ons hebben te plaatsen
op het standpunt van het gemeentebelang; nu eenmaal op
dit gebied is ingegrepen, moeten wij, zegt U, staan op het
standpunt van het gemeentebelang. Nu heb ik meermalen
gezegd, en ik wil dat nog weieens herhalen, dat het mij niet
te doen is, in geen enkel opzicht, om ook maar iets te tornen
aan de keuring en het toezicht op het in gebruik brengen
van goed en deugdelijk vleesch en het zich verwerven van
de zekerheid daarvan; volstrekt niet, maar wat de slagers nu
gevraagd hebben betreft meer het gebied van de toepassing
in verband voor hen met het bedienen van de klanten, het
naar huis zenden van de knechts, enz. Al die vragen raken
in geen enkel opzicht de keuring. De bezwaren, uiteengezet
in die werkelijk breedvoerig en met zorg en kennis opgestelde
stukken, waarvan ik twee uren heb zitten smullen, in menig
opzicht, bevatten echter geen enkel argument, dat zegt, dat
wat de slagers vragen het doel van het slachthuis zal onder
mijnen. Het is altijd het finantieele vraagstuk, dat men doet
klinken; maar het doel van het abattoir moet in bet oog
worden gehouden en dan de vraag gesteld: op welke wijze
kunnen wij met de slagers in contact komen, opdat die lieden
in hun bedrijf niet op al te veel bezwaren stuiten, maar
bevredigd kunnen worden en de regeling geen afbreuk doet
aan hunne belangen. Moet dat meer kosten als maar blijkt,
dat de slagers daarin gekend zijn, dan zal ik de eerste zijn
om mij daarbij neer te leggen; kan dat niet anders, het zij
zoo, wanneer dan de gestelde tijden maar het best met het
bedrijf van de slagers schikken. Maar thans wordt alles van
boven af opgelegd zonder dat de partijen worden gekend. En
omdat het hier nu niet geldt de hoofdzaak n.l. de keuring,
wat voor het algemeen het doel is van het slachthuis, maar
de eischen van de uitoefening van het bedrijf, daarom voor
spel ik, dat de aanneming van wat thans wordt voorgesteld,
ons op denzelfden weg zal houden, ons niet zal verlossen
van het vraagstuk van het abattoir, maar dat wij voortdurend
lastig zullen worden gevallen met dingen, waar wij af konden,
wanneer wij den goeden weg insloegen.
De heer Pera. M. d. V. Om de moeilijkheden te ondervangen,
waai in de slagers gebracht zijn door de bestaande verordening
op het Slachthuis, zou liet gewenscht zijn eene verordening
vast te stellen naast degene, die wij hebben op het gebied
van het Slachthuis. Burg. en Weth. moesten eene verordening
maken waarbij de dames verplicht werden een bepaalden tijd
vooruit de bestellingen bij de slagers in te leveren. Daardoor
zouden de slagers in staat gesteld worden voor een groot deel,
zich te schikken naar de tegenwoordige eischen van het Slacht
huis. De lasten en bezwarenaan het uitoefenen van een
bedrijf verbonden, zijn talrijk en ik kan thans niet ingaan op
alles w;tt Burg. en Weth. in 't midden hebben gebracht. Ik
wil slechts op één zaak wijzen. Burg. en Weth. hebben in
het verzoek van de slagersvereeniging gelezen, »dat iedere
zaak heeft eigen behoeften, waarin moet worden voorzien op
den tijd en naar den wensch, zooals de clientelle dat ver
langt. Daarnaar regelt zich de verdeeling van den arbeid."
Naar aanleiding van deze regeling zeggen Burg. en Weth.:
»dat laatste argument is eigenaardig. Gold de verplichting
om in het Slachthuis te slachten slechts voor sommige slagers,
voor anderen niet, de eersten zouden zich met grond op dit
bezwaar kunnen beroepen, omdat zij dan ten opzichte van
hunne afnemers in een nadeeliger positie zouden zijn ge
plaatst."
Mijnheer de Voorzitter, hieruit blijkt, dat Burg. en Weth.
zich hoegenaamd niet ingedacht hebben in, of op de hoogte
gesteld hebben met het bedrijf zelf.
Dat is juist het kenmerkende van deze geheele samengestelde
verordening, dat zij geen rekening houdt met de eischen van
het bedrijf en samengesteld is geheel buiten de praktijk om. En
zoolang Burg. en Weth. er niet voor te vinden zijn om rekening
te houden met de belangen van het bedrijf, zal deze verorde
ning geen voldoening aan de slagers kunnen geven. Burg. en
Weth. gaan uit van de stelling, dat nu de slagers allen ver
plicht zijn gebruik te maken van hetzelfde Slachthuis, dat zij
nu ook allen in dezelfde omstandigheid verkeeren en dezelfde
lasten hebben te dragen. Dit is niet zoo. De meerdere of mindere
lasten staan in het nauwste verband met het soort klanten,
dat men heeft te bedienen. Waar Burg. en Weth. gemeend
hebben een niet steekhoudend argument bij de slagers te
vinden, daar hebben zij integendeel blijk gegeven van niet met
de behoeften der verschillende bedrijven op de hoogte te zijn.
De Heer Eerstens. M. d. V. De heer Pera spreekt vrij
zijne gedachten uit en daar heeft hij het recht toe, al zijn
zijne voorstellingen onjuist, maar op één zaak wensch ik hem
in 't bijzonder te wijzen, waar hij in 't geheel geen reke
ning mede houdt, nl. de finantieele zijde van het voorstel.
Ik heb den heer Pera straks medegedeeld de resultaten der
exploitatie en nu vraag ik den heer Pera op den man af,
zoudt gij kans zien aan het verzoek van de slagers gevolg
te geven zonder de exploitatie van het slachthuis te bezwaren,
terwijl wij nu reeds staan voor een deficit van ruim 7000.
Wij zouden de belasting moeten verhoogen en de burgerij
dus meer doen betalen om aan de niet gemotiveerde wenschen
van de slagers tegemoet te komen. Ik voor mij zou dat on
billijk vinden.
De Voorzitter. De heer Bosch heeft gezegd, niet verder
op de zaak te willen ingaanmaar hij heeft wel gezegddat
er hier telkens besluiten worden genomen die ingrijpen in
het bedrijf van de slagers en dat daartegen door hen wordt
gereageerd, maar dat hij niet is tegen het ingrijpen op zichzelf,
niet tegen de keuring en het waarborgen van deugdelijk
vleesch. Maar dat is de kwestie niet. Nu wij eenmaal een
slachthuis hebben, en er telkens wordt getracht in de regeling
verandering te krijgen, dan reageert men tegen een genomen
besluit; en daaraan zou ik gaarne wenschen, dat een einde
kwam. En waar de heer Pera zegt: gij schijnt niet op de
hoogte van het bedr ijf, want indien gij dat waart, dan zoudt
gij andere eischen stellen; daar gaat dat toch niet aan. Waar
de gemeente het bedrijf aan zich heeft getrokken en moet
generaliseeren, daar kan niet worden gerekend met eischen,
die voor iedere zaak verschillend zijn. Adressanten zeggen
zelf, dat iedere zaak haar eigen behoeften heeft, en indien dat
waar is, dan is het ook ondoenlijk aan al die bijzondere eischen
te voldoen, gelijk zij kunnen worden gesteld. En waar een
regeling als hier in alle andere gemeenten geldt, waar een
abattoir is, en daartegen elders geen bezwaren rijzen, waarom
zou dat dan in Leiden wel het geval moeten zijn?
Ten slotte kan ik dit nog mededeelendat Burg. en Weth.
ook nog weer voorstellen aanvulling van art. 53 van de ver
ordening van 23 April 1903, Gemeenteblad n°. 23, en wel om
vóór de alinea, die daar straks is aangenomen, en welke be
paalt, dat Burg. en Weth. het koelhuis te allen tijde kunnen
sluiten,wanneer de belangen van het Slachthuis dat meebrengen,
nog te voegen een bepaling, luidende: i>Burg. en Weth. zijn
bevoegdde Commissie voor het Slachthuis en den Directeur
gehoord, het Koelhuis gedurende de koelperiode des Zaterdags
namiddags van 1010± uur open te stellen." Dat is ook weer
ter voldoening aan een verzoek van de slagers, om hun des
Zaterdagsavonds beter in de gelegenheid te stellen aan de
belangen van hun bedrijf te voldoen.
De beraadslaging wordt gesloten.
In stemming komt punt 1°. van het voorstel.
De heer Bosch. Mijnheer de Voorzitter, is dat wel duidelijk
Het kan ook zijn, dat de tweede Kerstdag op Zondag valt,
en zou liet daarom dus niet beter zijn te spreken van het