DONDERDAG 3 MAART 1904. 33 De Voorzitter. Ik deel den heeren mede dat dit hetzelfde is, en bovendien moet ik opmerken dat, naar mijne meening, de billijkheid niet uit het oog zal worden verloren. Zij, die niet verder willen profiteeren van het koelhuis vóór 1 April, kunnen eindigen met het gebruiken hetgeen zij betaald hebben kan desnoods, wanneer men zich daartoe tot den Raad of Burg. en Weth. adresseert, worden gerestitueerd. Maar van een «verkregen recht" kan geen sprake zijn, terwijl eenvoudig de billijkheid zal worden betracht in de uitvoering der regeling, die Burg. en Weth. voorstellen. Verder deel ik mede dat door den heer Bosch een amen dement is ingediend, om de voorgestelde wijzigingen in werking te doen treden bij den aanvang der koelperiode in 1905. Wordt dit amendement ondersteund? Het amendement-Bosch wordt niet ondersteund, zoodat het geen onderwerp van beraadslaging kan uitmaken. De heer Sijtsma. Ik zie nog niet is, mijnheer de Voor zitter, dat een onverbreekbaar verband bestaat tusschen die twee deelen van het voorstel. Wanneer de koelperiode wordt verkort, dan krijgen wij een finantieel voordeel; en wat be treft het tweede gedeelte, ben ik niet geheel zeker, of dat wel een finantieel voordeel is; maar in ieder geval meen ik, dat koelen voor het vleesch uitstekend is, en ik vrees, dat wanneer de slagers nu tweemaal zooveel moeten betalen er ook minder gebruik van zal worden gemaakt. Ik zie daarin dus niet alleen op de finantieele zijde, maar ook hierop dat ds kwaliteit van het vleesch zal worden verminderd. De Voorzitter. Ik kan er niets aan doen, maar Burg. en Weth. vinden geen termen op dat punt op hun voorstel terug te komen; maar wanneer U dat wilt, zult U een amendement moeten indienen. De algemeene beraadslaging wordt gesloten. Aan de orde is thans punt 1° van het voorstel. In stemming gebracht, wordt het aangenomen met 15 tegen 11 stemmen. Voor stemmen de heeren: Kerstens, Paul, van Hamel, de Vries, Le Poole, van Dissel, Sijtsma, van Lidth de Jeude, Verhey van Wijk, Hasselbach, van der Eist, Fockema Andreae, Juta, Korevaar en de Goeje. Tegen stemmen de heeren: Timp, P. J. Mulder, Meuleman, Pera, P. J. van Hoeken, Vergouwen, Bosch, van Tol, Bots, Driessen en Witmans. Punt 2° en het voorstel in zijn geheel worden daarop achter eenvolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XIX. Verzoek van de Besturen der Leidsche Runder- en Varkensslagersvereeniging en van de Leidsche Varkensslach ters vereeniging tot wijziging van de verordening op het gebruik van het Openbaar Slachthuis en van -die op het vervoer, den doorvoer, de keuring van vee en vleesch en den handel in vleesch in de gemeente Leiden. (Zie Ing. St. n°. 39). De Voorzitter. De heer Vergouwen merkt op, dat op bladz. 20 van de Ing. St. sub a vergeten is het woord koe. Verder stelt de heer.Vergouwen voor in de voorgestelde litt. (sub 2° van het voorstel) aan het slot in de voorwaarde 1° te doen vervallen de woorden: «en met opgave van redenen", en in verband daarmede de voorgestelde voorwaarde onder 2° te vervangen door: «De Directeur kan in bijzondere gevallen het slachten in de bovengenoemde uren weigeren." Ik rnoet opmerken, dat dit een geheel auderen toestand geeft. Volgens deze redactie zou het regel zijn, dat op een buitengewoon uur zou kunnen worden geslacht, en de direc teur dat in sommige gevallen zou kunnen weigeren, terwijl wij het juist wenschen om te keeren en zeggen: het blijft een buitengewoon geval en alleen onder opgaaf van redenen kan de Directeur toestaan, dat in die tijden wordt geslacht. Het amendement-Vergouwen wordt niet ondersteund, zoodat het geen onderwerp van beraadslaging kan uitmaken. De heer Pera. M. d. V. Ik zou wel willen vragen de be handeling van dit punt uit te stellen tot de volgende ver gadering, omdat ik hoegenaamd voor de behandeling daarvan niet gereed ben. De Voorzitter. Ik weet niet, of uw voorstel door andere leden wordt gesteund, maar het komt mij voor, dat de be slissing reeds gevallen is bij de wijziging van de verordening °p het gebruik van het koelhuis, en dat de voorgestelde wijziging niet zooveel strijd zal uitlokken. Maar natuurlijk, wanneer u een motie voorstelt om de behandeling van dit punt te verdagen, dan ben ik bereid die in behandeling te brengen. Wenscht u een motie voor te stellen? De heer Pera. Ja, mijnheer de Voorzitter, ik stel voor de behandeling van dit punt uit te stellen tot de volgende ver gadering. De heer Kerstens Hoe gaarne ik den heer Pera ook in alles van dienst wil zijn, moet ik mij daar toch tegen verklaren, leder heeft er op gerekend, dat deze zaak heden zou worden behandeld, ik ook, en misschien kan ik een volgende Raads zitting bij de behandeling niet tegenwoordig zijn. Het gaat toch niet aan, de behandeling uit te stellen, omdat een van de leden door toevallige omstandigheden verhinderd is geworden dieper op een zaak in te gaan dan hij wel wenschte. Tot mijn leedwezen moet ik mij dus daartegen verzetten. De motie-Pera wordt voldoende ondersteund en, in stemming gebracht, verworpen met 18 tegen 8 stemmen. Tegen stemmen de heerenTimp, Kerstens, Paul, Meuleman, van Hamel, P. J. van Hoeken, de Vries, Le Poole, van Dissel, van Lidth de Jeude, Verhey van Wijk, Hasselbach, van der Eist, Fockema Andrese, Juta, Korevaar, de Goeje en Driessen. Voor stemmen de heerenP. J. Mulder, Pera, Sijtsma, Ver gouwen, Bosch, van Tol, Bots en Witmans. De Voorzitter. Dan deel ik thans mede, dat alsnog is ingediend een amendement van den heer van der Eist, om sub 2° te lezen Op Zaterdag van 1 April tot 1 October van 5-6 uur 's morgens en van 1 October tol 1 April van 6—7 uur 's morgens. Dit amendement wordt niet ondersteund, zoodat het geen onderwerp van beraadslaging kan uitmaken. De algemeene beraadslaging wordt geopend. De heer Bosch. Ik zal niet beginnen met den indruk te bespreken die het praeadvies van Burg. en Weth. op mij gemaakt heeft en mij ook niet inlaten met de verschillende punten daarin behandeld, want ik wil thans deze zaken niet van de scherpe zijde, maar zooveel mogelijk van de lichtzijde bezienen ik zal mij dus op dit oogenblik onthouden van alles wat prikkelen zou. Ik wensch de zaak alleen te be schouwen als zaak en dan komt het mij voor dat deze stukken, zooals zij hier voor ons liggen in het kort samengevat, ons één ding leeren, en wel dit, dat waarop vroeger al reeds gezinspeeld is thans waarheid blijkt te zijn nl.er ontbreekt een goede verstandhouding en er ontbreekt samenwerking tusschen Directeur en slagers en dat is zeer te betreuren. Wil het doel, waarvoor het Slachthuis is opgericht bereikt worden, dan moet er zijn eene goede samenwerking en weder- zijdsch vertrouwen en of dat nu zal verkregen worden door de wijziging, die thans wordt voorgesteld, meen ik te moeten betwijfelen. Wat U daar straks geliefde te noemen «concessiën aan slagers" zijn mijns inziens geen concessiën. Dat ik geen antwoord op ailes geef of voorstellen wensch in te dienen op deze punten komt daarvandaan, omdat de zaak betreffende het Slachthuis toch wederom spoedig aan de orde zal komen. Het was mijns inziens beter geweest, als.Burgemeester en Wethouders voorgesteld hadden afwijzend op de vragen te beschikken. Ik zie geen kans op eenigerlei wijze er verbetering in te brengen. Eéne concessie is verleend, deze, dat de oude reuzel thans zal mogen ingevoerd worden; die is juist merkwaardig, omdat het een punt is, waarover een der Heeren Commissie leden heeft kunnen oordeelen, en juist die nu goedgekeurd wordt. Dit teekent. Ik wensch niet verder in te gaan op «on juist dit", «onjuist dat", «onwaar zus", «onwaar zoo", ik acht dat niet in het belang van de zaak en zal zwijgen, hoewel het mij veel moeite kostmaar wat ik zeker weet is, dat het niet voldoen aan de billijke wenschen der vakmannen ons in het moeras laat. Noch de Directeur, noch de Commissie kunnen den juisten kijk hierop hebben, wel de vakmannen. De Voorzitter. Waar de' heer Bosch zich onthoudt van het indienen van een amendement, kan ik in het beant woorden van wat hij heeft gezegd zeer kort zijn, maar een enkel woord wensch ik wel in het midden te brengen, omdat het algemeene bezwaar tegen deze voordracht niet onweer sproken mag blijven. De heer Bosch nu heeft gesproken over den toon in de stukken, en gezegd, dat hij op al die uitroepen van «onwaar" en «onjuist" niet zal antwoorden. Maar ik moet er toch op wijzen, dat in dezen niet anders is geleverd dan wat men noemt een geharnast betoog, dat nog in geen proportie staat tot hetgeen waartegen het is aangevoerd. Want indien men leest het adres van de slagers, en de latere toelichting en men leest daarin de opmerkingen: «jammerlijke pijniging van het vee; altijd stinkende kolken; barbaarsche behandeling; leugen achtige voorstellingen", uitdrukkingen, waarmede de memorie als het ware doorspekt is, dan komt het mij voor, dat men niet te ver is gegaan waar in de memorie van Burg. en Weth. b v. b. wordt gewezen op het «averechts voorstellen van feiten." Want dit is toch het geval, waar wij hier te doen hebben met slagers, die zich beroepen op het eenvoudig nemen van een proef en onder de adressanten zijn personen, die dat konden weten om te spreken van een «barbaarsche wijze van slachten." Dan noem ik de woorden «averechtsche

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1904 | | pagina 11