32 DONDERDAG 3 MAART 1904. De heer Mguleman. In ingekomen stuk n°. 48 lees ik: «Indien de Raad daartoe besluit, heeft de Commissie van Financiën geen bezwaar in het vaststellen van de Verordening, nader regelende den prijs der koelcellen in het Slachthuis en de tarieven van het slachten van vee. Zij neemt evenwel de vrijheid onder Uwe aandacht te brengen, dat het zeker niet in de bedoeling zal liggen, aan deze tarieven, bij aanneming, terugwerkende kracht te geven voor de contracten, die reeds voor 1904 zijn afgesloten. Dus hier wordt in een officieel stuk, uitgaande van eene officieele Gemeenteraads-Commissie gesproken van contracten in tegenstelling met hetgeen hier de heer Eerstens beweerde. De Voorzitter. Het is volkomen duidelijk, dat hier geen privaat-rechtelijke overeenkomst bestaat. En wanneer de Com missie voor de Financiën aan Burg. en Weth. vraagt: Gij bedoelt toch niet aan die bepaling terugwerkende kracht te geven dan spreekt het van zelf, dat Burg. en Weth. ant woorden Neen, want wij staan hier op den bodem van de belasting-verordening, en met 1 April treedt de nieuwe toestand in. Dus van terugwerkende kracht kan geen sprake zijn, omdat niemand een recht kan ontleenen aan den maatstaf van een opgeheven belasting. De heer Bosch. M. d V. In uw antwoord heeft mij een zinsnede getroffen, waarop ik even wensch terug te komen. In het afgeloopen jaar heeft de heer Fockema Andreae eens gezegd«ja, dat is iets wat niet-juristen niet begrijpen", en misschien is dat ook nu wel het geval, wanneer ik meen, dat publiek recht toch ook is recht evenals privaat recht. Ik erken de bevoegdheid tot wijziging van verordeningen en in zoo verre begrijp ik het verschil tusschen privaat en publiek recht, maar dat wordt anders wanneer eenmaal een overeenkomst is getroffen; dan zet ik een groot vraagteeken. Ik hoop dan ook, dat ik de bedoeling verkeerd zal hebben begrepen. De heer Fockema AnDRE,E. M. d. V. Ik wensch ook nog even te betoogen U hebt het eveneens reeds betoogd dat in dezen noch van een contract noch van een verkregen recht sprake is. Wanneer, om een voorbeeld te noemen, wordt geheven een zekere retributie voor het hebben van een inrichting, een stoep b. v., dan staat die retributie volkomen gelijk met de retributie, die geheven wordt voor het gebruik van het koelhuis. Wenscht men die belasting, die retributie, de verordening, die deze regelt, te wijzigen, dan kan men niet zeggen, dat er is een verkregen recht. Iemand, die zoo'n inrichting rioodig heeft, moet de op dat oogenblik bepaalde som voldoen. Van verkregen rechten is in het pu bliek recht geen sprake, zoo min als er sprake is van een contract, waaraan beide partijen gebonden zouden zijn. Dat is eenmaal een regel van het publiek recht, zooals de Voor zitter heeft uiteengezet. Wel hebben wij bier te betrachten de rechtvaardigheid; en wanneer wij een belasting-verorde ning wijzigendan behooren wij niet bij verordening het onderste uit de kan te eisehen; dan behooren wij niet aan menschen, die uit de rechtsverhouding, waarin zij tot hiertoe warenwenschen terug te tredende zwaarste conditiën op te leggen. Het mag worden verondersteld van een publiek rechtelijk lichaam, dat bet die onbillijke eisehen niet zal stellen. Maar dat men het recht heeft om een wijziging in de verordening te maken, die zal gelden van het oogenblik af dat zij is vastgesteld, dat lijdt, dunkt mij, niet den minsten twijfel. De Voorzitter. Ik geloof ook, in aansluiting bij wat de heer Fockema Andreae heeft gezegd, dat de heer Bosch zich aller minst bezwaard behoeft te achten, dat wanneer hij zijn stem geeft aan deze wijziging van de verordening, hij daarmede een onbillijkheid zou goedkeuren; daarvan is heelemaal geen sprake. Juist doordat de koelperiode zou aanvangen met April, kunnen zij, die niet wenschen te continueeren, terug; en het geen zij dan hebben betaald wat over twee maanden zou kunnen zijn volgens den lagereri maatstaf wanneer men zich daartoe tot den Raad of tot Burg. en Weth. adresseert, zou dan kunnen worden gerestitueerd. De gemeente maakt in dezen alleen gebruik van het recht, dat zij heeft volgens de grondwet, om een bestaande publiekrechtelijke regeling in den loop van het jaar te wijzigen. Dat is een recht, dat de gemeente niet kan uit handen geven err waardoor allerminst wordt inbreuk gemaakt op eenig recht, ontleend aan een be taling, die reeds heeft plaats gehad orrder een voorgaanden toestand. Op die wijze zou men er nooit toe mogen overgaan een vei ordening, die b.v. aan de ingezetenen toestaat een stoep of uitstek te hebbente wijzigenomdat daardoor dan inbreuk zou worden gemaakt op een verkregen recht om zoo'n voorwerp te hebben. Het is het recht van het Gemeentebestuur om daarin zoo noodig in te grijpen, en men kan niet zeggen, dat door toepassing van de bevoegdheid, die de gemeente wetgever heeft, een verkregen recht wordt geschonden. Mis schien dat dit privaatrechtelijk zou opgaan, maar in het pu blieke recht is dat. niet houdbaar. De heer Përa. Ik zal hiermede niet verder doorgaan, maar ik wensch er alleen op te wijzen, dat waar b.v., om het duidelijker te maken, de Raail daar straks heeft besloten dat een huis wordt verhuurd voor een zekeren prijs (wordt aanmerking gemaakt dat deze vergelijking niet opgaat) ja, ik kan dat niet helpen, zoo wordt het door de slagers begrepen, en als dat zoo dwaas is, dan moet men het hun maar duidelijk maken. Wanneer zij voor een jaar zoo'n cel hebben gehuurd, dan leven zij in de veronderstelling gedu rende dien tijd aanspraak te hebben op het geregeld gebruik en op de vastgestelde voorwaarden. Men moet het hun dan maar duidelijk maken, dat de gemeente toch het rechtheeft om hun het gebruik binnen dien tijd weder te ontnemen. Nu nog een ander puntwaaromtrent ik ook gaarne wenschte te worden ingelicht. Bij de voorgestelde regeling staat dus de zaak nu zoo, als ik het goed begrijp, dat onder iedere voorwaarde, hoeveel cellen er ook worden verhuurd, weder zal worden gekoeld. Of moet eerst een voldoend gedeelte onder de nieuwe voorwaarden verhuurd zijn? Want wanneer er veihuurd is, en cellen voor het gebruik zijn afgestaan, maar tusschentijds wordt dan niet en dan weer wel gekoeld, dan vind ik dat voor de slagers een kolossaal bezwaar. Even wel, zij zullen daarin zelf wel weten te handelen. Het zou mij echter aangenaam wezenen voor een algemeen goed begrip zou bet dienstig kunnen zijn, te weten wat op dat punt het voornemen is van Burg. en Weth. De Voorzitter. Mag ik den heer Pera doen opmerken, dat hij bij deze voordracht reeds driemaal het woord heeft gevoerd, zoodat ik reeds den Raad verlof had moeten vragen U het woord te verleenen. Wanneer U verder nog het woord voert, dan zou ik U in overweging geven uwe argumenten in één rede bijeen te brengen, dan vorderen wij sneller en behoeven wij ons niet telkens te herhalen. De heer Eerstens. In antwoord daarop zou ik den heer Pera willen wijzen op hetgeen voorkomt sub 2°. van het voorstel, om n.l. aan art. 53 als 4e lid toe te voegen«Burg. en Weth. kunnen het koelhuis ten allen tijde buiten gebruik stellenwanneer naar hun oordeel het belang van de exploi tatie dit medebrengt." Wanneer het aantal koelcellen, dat in gebruik genomen zal worden, zoo beduidend klein is, dat niet kan worden gekoeld dan met zeer groot verlies, dan kunnen Burg. en Weth. tot de sluiting van het koelhuis overgaan; dat is de bedoeling hiervan. Ik weet niet precies hoeveel dat is, maar in het gestelde geval zal dat van Burg. en Welb. afhangen. Als een voldoend aantal cellen in gebruik zijn, zal daarvan geen kwestie wezen; van deze bepaling wordt alleen gebruik worden gemaakt, wanneer Burg. en Weth. daartoe door den nood worden gedrongen anders niet. De heer Sijtsma. M. d. V. Men kan van het goede te veel krijgen en vooral ook van eene zaak die het Slachthnis aan gaat; ik zal 't daarom heel kort maken en dadelijk voorop stellen dat ik mij met de argumenten van Burgemeester en Wethouders en den Directeur voor verkorting der koelperiode geheel vereenigen kan en wat dat gedeelte betreft vóór het voorstel zal stemmen, maar ik wensch mijne stem voor te behouden voor de voorgestelde verhooging van f 10.op 20.Ik geloof dat op die wijze weinig gebruik van het koelhuis zal gemaakt worden en de opzet is toch geweest, dat het gebruik noodig is. Daarom zou ik het niet raadzaam vinden te verhoogen en zou dus willen vragen: kunnen wij deze voordracht in tweeën verdeelen om te stemmen eerst over het eene en dan over het andere gedeelte De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders zijn niet bereid punt VI in tweeën te splitsen, 't ls beter dat deze twee punten vereenigd blijven en wij zien hier een verband, dat beter niet verbroken wordt. De heer Eerstens. Als ik den heer Sijtsma goed verstaan heb wenscht hij zich zijne stem voor te behouden waar het betreft de verhooging van belasting voor het gebruik per vierkanten meter koelceloppervlakte omdat hij bang is, dat er weinig gebruik van zal worden gemaakt tegen het door Burg en Weth. voorgesteld bedrag. Daarover behoeft de heer Sijtsma zich echter niet erg benauwd te maken, want als de in gebruik genomen oppervlakte minder wordt, dan zal juist het koelhuis er voordeel bij hebben en dat zit eenvoudig in de omstandigheid, dat wanneer er minder vleesch inkomt er minder gekoeld behoeft te worden en minder koelen brengt mede vermindering van drijfkracht en vermindering van werkloonen. Doch dit heeft eenmaal zijn grens en als men die grens nadert dan zullen Burg. en Weth. in overweging moeten nemen of het in gebruik houden van het koelhuis wel in het belang is der exploitatie; als het gebruik ver mindert tot op 1[4, van het in het afgeloopen jaar in gebruik genomen aantal koelcellen, dan nog zal men er voordeel bij hebben.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1904 | | pagina 10