WOENSDAG 30 DECEMBER 1903. 193 door den Raad ingenomen standpunt, namelijk om niet aan te stellen een godsdienstleeraar voor de Israëlieten, terwijl hiervoor thans te minder aanleiding bestaat om reden dat in voorbereiding is de oprichting van een centraal Israelietisch krankzinnigengesticht in ons land. Ik meen, dat daartoe reeds besloten is en het gesticht zal komen in den omtrek van Dordrecht. Dat zal een kwestie zijn van hoogstens l1/^ jaar, en om nu in die gegeven omstandigheden eene wijzi ging van het reglement uit te lokken, kwam ons, gezwegen nog van de andere afdoende redenen, thans allerminst noodig voor. De heer Witmans. M. d. V. In de eerste plaats ben ik zeer dankbaar, dat U zoo uitvoerig hebt wdlen ant woorden op de vraag, door mij in de voorlaatste vergadering gedaan. Wat. betreft, dat ik niet geheel juist zou zijn geweest ten opzichte van het aantal verpleegden, dat kan ik in zoo verre niet toegeven, daar mij officieel is medegedeeld, dat zeven mannen en zeven vrouwen van den Israëlietischen godsdienst in het gesticht »Endegeest" werden verzorgd. In de tweede plaats: wat aangaat, of die menschen moeten hebben ook eene godsdienstige verzorging, welnu, ik zie niet in, al geldt het hier eene kleine gemeente, dat die menschen niet hun eigen godsdienstleeraar zouden moeten hebben. De vraag is door mij gedaan, omdat hier bij de vaststelling der verordening voor Êndegeest gezegd is door het toenmalige raadslid Prof. Zaaijer, voorzitter van de Commissie, dat vol doende zou worden gezorgd voor de behoeften van de Israë- lietische verpleegden. Het spijt mij wel, dat aan het bezwaar niet anders kon worden tegemoet gekomen dan door dat een Israelietisch geestelijke zou worden toegelaten en daar zijne functie zou kunnen uitoefenen; maar van gemeentewege zal daaraan dus niets worden gedaan. Ik kan inderdaad niet begrijpen, wanneer men zich stelt op het standpunt, dat van gemeentewege ook voor de godsdienstige behoeften van de verpleegden moet worden gezorgd, dat de Israëlieten daarvan dan zouden moeten worden uitgesloten. In dit opzicht heeft het door u gegeven antwoord mij dus zeer zeker niet bevredigd. Een voorstel zal ik op dit punt niet doen; ik geloof, dat mij dat op dit oogenblik en ook in het vervolg weinig zal helpen. Maar wel heb ik mijn teleurstelling er over uit te spreken, dat officieel voor de godsdienstige behoeften van de Israëlietische patiënten niet zal worden gezorgd, en wel voor die van de Protestantsche eu R.-Katholieke patiënten. De heer Peua Een enkele opmerking zou ik willen maken naar aanleiding van het betoog en het standpunt van den heer Witmans. Naar het mij voorkomt wil de heer Witmans iets, dat tot de onmogelijkheden behoort. Het kan hem niet geheel onbekend zijn. dat in deze wereld nu eenmaal vele dingen voorkomen, die niet allen in elk opzicht kunnen be vredigen. Wanneer de heer Witmans er over klaagt, dat de Israëlieten in het gesticht Endegeest zoo misdeeld zijn, dan zou de vraag wezen, of er niet meer zijn, die te klagen hebben; en dan geloof ik, dat er nog vele anderen zijn, die hun beklag op dat punt zouden kunnen indienen. Maar het is reeds voorgekomen, dat de betrokken leeraar zich heeft vervoegd bij den Directeur en gelegenheid gevraagd met de leden van zijne gemeente te spreken; en die gelegenheid is dan, wanneer daartegen geen bezwaren bestonden, aangeboden. Men moet niet op alles aanmerking willen maken en ook rekening houden met de omstandigheden, waarin een dergelijk gesticht verkeert en of hetgeen men wenscht al of niet in praktijk kan worden gebracht. En dan constateer ik, dat de verscheidenheid tusschen de patiënten op godsdienstig gebied zoo groot is, dat het eenvoudig onmogelijk is allen op dat punt te bevredigen. Wanneer geschiedt wat de Voorzitter heeft geconstateerd, dat in elk geval voor ieder godsdienstleeraar in overleg met den Directeur de vrijheid bestaat om in het gesticht te komen, wanneer de patiënten zulks verlangen, dan meen ik dat men in een dergelijk gesticht daarmede geheel tevreden kan zijn. De Voorzitter. In aansluiting aan hetgeen door den heer Pera is gezegd, kan ik constateeren, dat de bewering van den heer Witmans als zouden de Israëlieten geheel uitge sloten zijn van godsdienstige verzorging, onjuist is. Zij kunnen vrijelijk worden bezocht door den godsdienstleeraar uit Leiden, die, wanneer hij wil, toegang kan verkrijgen in overleg met den Geneesheer-Directeur. De Israëlieten staan in dat opzicht geheel gelijk met de Doopsgezinden, de Remonstranten en anderen, die, wanneer zij godsdienstige toespraak wenschen, daarvoor ook de gelegenheid kunnen vinden. Ik herhaal: de omstandigheid dat thans de oprichting van een centraal Israelietisch krankzinnigengesticht in uitzicht is gesteld, komt mij voor een argument te zijn dat, tegenover het bezwaar van den heer Witmans, volkomen afdoende is; daargelaten nog dat er van uitsluiten geen sprake is. Bij de aanstelling van vaste godsdienstleeraren is gerekend met de twee voor naamste godsdienstige gezindten, natuurlijk ook in verband met den financieelen toestand van het gesticht. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik begrijp ook dat op het oogenblik in den bestaanden toestand geen verandering zal kunnen worden gebracht, omdat daarvoor de verordening zou moeten worden herzien. Maar toch wil het mij voor komen, dat men niet goed doet enkele godsdienstige rich tingen of kerkgenootschappen te bevoordeelen, omdat zij toevallig het grootste aantal aanhangers hebben. Men moet uitgaan van het standpunt, dat ieder kerkgenootschap de geestelijke verzorging van hare leden gaarne op zich wil nemen; dus kunnen ook de Israëlieten hun eigen leeraar naar het gesticht zenden, zonder over achteruitstelling te klagen. Waarom is er voor de Protestanten en voor de Katholieken een vaste leeraar gereserveerd en voor de andere gezindten niet? Dit is toch een bevoorrechting. Laat men ieder kerkgenootschap de vrijheid een leeraar te zenden, doch zonder belooning vanwege de gemeente, dan is elke grond om zich verongelijkt te achten, verdwenen. Wanneer bij gelegen heid de verordening toch moet worden herzien, dan zou misschien in die richting wel een stap kunnen worden gedaan, die leiden zou tot meerdere rechtvaardigheid. De Voorzitter. Ik kan niet toegeven dat hier sprake is van bevoorrechting van het ééne kerkgenootschap boven het andere. Consequent de redeneering van den heer Sijtsma volgende, zou men op het standpunt komen: alles of niets; dus geen voorziening in de geestelijke behoeften, wanneer niet in aller geestelijke behoeften van gemeentewege, dat is tegen bezoldiging, kan worden voorzien. Maar nu acht ik het beter in deze iets te geven dan niets. Indien hierover niemand meer het woord verlangt, dan sluit ik deze discussie en geef ik thans het woord aan den heer Kaiser, die het gevraagd heeft. De heer Kaiser. Mijne Heeren. Op het punt staande mijne tegenwoordige woonplaats te verwisselen met Nijmegen, heb ik de eer mede te deelen, dat ik heden mijn ontslag zal nemen als lid van den Gemeenteraad. Daar ik gedurende bijna twintig jaar het voorrecht had als lid van den Raad werkzaam te zijn, mag ik niet nalaten, U mijn vriendelijken dank te brengen voor de voorkomendheid waarmede gij allen mij steeds hebt behandeld. Ik neem, dit verzeker ik u, geen dan de aangenaamste herinneringen aan mijn lidmaatschap mede, en ik verzoek U mijn welgemeenden dank te willen aanvaarden. Ook in het bijzonder betuig ik mijn warmen dank aa,n den Voorzitter, aan de Wethouders en aan den Secretaris, voor hunne groote welwillendheid, mij steeds betoond, en ik spreek daarbij den wensch uit, dat het Leiden, mijne geboorteplaats, in het vervolg goed moge gaan en dat de bloei en de wel vaart der gemeente, zooals tot dusverre steeds het geval is geweest, moge getuigen van de zorgvolle behartiging der belangen, die aan U allen zijn en zullen worden toevertrouwd. Heil onze dierbare gemeente! Toejuichingen De Voorzitter, Wij hebben zeker allen met leedwezen ge hoord de mededeeling van den heer Kaiser, ons geacht mede lid, die straks dit niet meer zal zijn. Daar hij van ons afscheid nam, spreek ik zeker uit uw aller naam, wanneer ik hem, die gedurende twintig jaren zijn ambt als Raadslid zoo ijverig heeft vervuld en met zooveel toewijding, hartelijk dank zeg voor de diensten door hem aan de gemeente bewezen. Door den heer Kaiser zijn welwillende woorden gesproken, gericht aan het adres van het Dagelijksch Bestuur en van de Leden van dezen Raad over de medewerking van hunne zijde steeds ondervonden. Ik mag den heer Kaiser van onzen kant wederkeerig dank zeggen voor de aangename verstand houding, die steeds mocht bestaan tusschen hem en de Leden van den Raad in het algemeen en de Leden van het Dagelijksch Bestuur in het bijzonder. Mocht in sommige gevallen zijne meening afwijken van die, door de leden van het Dagelijksch Bestuur voorgestaan, de bestrijding geschiedde steeds in een zoodanigen vorm, dat zijne tegenstanders gaarne het door hem aangenomen standpunt eerbiedigden. De heer Kaiser gaat weldra onze stad verlaten en zegt, niet dan aangename herinneringen aan ons mede te nemen. Wij hebben dat met blijdschap gehoord en, waar hij zijn beste wenschen uitsprak voor ons en onze gemeente, doen wij dit wederkeerig en spreken wij uit den wensch dat het hem en zijn gezin in de nieuwe woonplaats goed moge gaan en dat hij ons en deze stad steeds in aangename herinne ring moge bewaren (Applaus). Daar niets meer aan de orde is en niemand meer het woord verlangt, wordt de openbare vergadering door den Voor zitter gesloten en veranderd in eene zitting met gesloten deuren. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1903 | | pagina 5