WOENSDAG 30 DECEMBER 1903. 191 XI. Voorstel tot het onttrekken aan den openbaren dienst van terreinen aan de Lammermarkt, de le Binnenvestgracht, de Nieuwe Beestenmarktde Beestenmarkt en de Aalmarkt en verpachting dier terreinen ten behoeve van standplaatsen op de kermis. (Zie Ing. St. n°. 382). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XII. Verzoek van J. Korevaar P.Az., R. de Wilde Rz. en de dames van Wijk en Drost om vergunning tot demping van het gedeelte sloot langs den Witten Singel vóór de per- ceelen n°. 60—61, 5758, kadastraal bekend Sectie M. n°. 21, 23, 2054 en 2055, gemeente Leiden. (Zie Ing. St. n<>. 381). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming gunstig op beschikt overeenkomstig het voorstel van Burg. en Weth. De Voorzitter. De heer Korevaar wenscht te worden aan gemerkt als zijnde buiten stemming gebleven. XIII. Voorstel tot het verleenen van eene gratificatie aan Mej. J. H. Hoestra, leerares aan de Hoogere Burgerschool voor meisjes, als belooning voor bewezen buitengewone diensten. (Zie Ing. St. n°. 377). De heer Pera. M. d. V. Met is nog niet lang geleden, dat ik omtrent het verleenen van dergelijke gratificatiën als mijne meening heb uitgesproken, dat in de wijze waarop dit in Leiden geschiedde, verandering moest worden gebracht. Ik zie de noodzakelijkheid niet in, dat personen die hunne diensten hebben bewezen bij afwezigheid van anderen, daarvoor op die wijze moeten worden beloond. Ik meen, dat er ook eenig ge meenschapsgevoel moet bestaan, waardoor men toont wat voor elkander over te hebben, en dat de zekerheid die het onderwijzend personeel over het algemeen heeft, in geval van ongesteldheid verlof te kunnen krijgen met behoud van tracte- ment, wel wat mag worden gewaardeerd. Men mag elkander dus over en weer ook wel eens een dienst bewijzen, want niemand weet vooruit hoe hij aan die hulp behoefte zal krijgen, liet ligt op dit oogenblik niet in mijn voornemen om een bepaald voorstel te doenmaar omdat ik mij slecht kan vereenigen met de wijze waarop hier in dergelijke gevallen gehandeld wordt, wil ik nog eens herhalen wat ik bij eene vroegere gelegenheid heb gezegd, en ik zou Burg. en Weth. wel willen vragen, of zij niet op de eene of andere wijze een weg kunnen vinden, opdat in gevallen zooals hier niet alles met dik geld moet worden belegd. Gaf men nu nog een kleine gratificatie, bijv. van ƒ100.—dan was het nog iets anders, maar het bedrag dat hier wordt voorgesteld, komt mij over bodig hoog voor en eene uitgaaf die volstrekt niet noodzakelijk is. De heer de Vries. M. d. V. Ik zou den heer Pera dit willen antwoorden, dat ik het met hem wel eens kan zijn, dat men moet kunnen vergen van ambtgenooten, dat dezen zoo nu en dan eens voor elkaar in de bres springen, tenminste wanneer dat gevallen van betrekkelijk kleinen omvang geldt. Er is zeker veel voor te zeggen, dat men af en toe voor elkander eenige lesuren waarneemt, dat zelfs doet gedurende een week of enkele weken zonder eenige oetaling. Maar wanneer het veel langer heeft geduurd, zooals in dit geval, dan geloof ik, dat de redeneering van den heer Pera mank gaat. Trouwens, de reglementen, die daaromtrent bestaan, geven zelf aan, dat wanneer de waarneming der lessen in eene klasse langer dan een maand duurt, eene vergoeding wordt vastgesteld voor degene, die de betrekking waargenomen heeft. Wanneer nu in een geval als dit de betrekking zes maanden en nog wel langer waargenomen is, dan komt het mij zeer rationeel voor daarvoor eene vergoeding te geven. In de tweede plaats wensch ik nog op te merken, dat voor de waarneming van de werkzaamheden van de Directrice als zoodanig geen regeling bestaat. Geene der overige leeraressen is aangewezen om eventueel de Directrice te vervangen, dus ieder, die dat doet, doet dat als volkomen staande buiten haar eigenlijken werkkring. Door Burg. en Weth. is in overleg met de Commissie van toezicht op het middelbaar onderwijs mejuffrouw Hoestra dit maal uitgenoodigd en aan haar opgedragen deze betrekking waar te nemen, maar dat ging geheel boven haar gewone ambtsbezigheden. Het is dus zeer billijk, dat daarvoor eene vergoeding wordt uitbetaald. Wat nu de hoegrootheid van die vergoeding betreft, ook daarin verschil ik met den heer Pera van meening. Mij dunkt, dat de 300.—, door Burg. en Weth. aangevraagd, inderdaad niet zoo hoog zijn. Wanneer wij, rekening houdende met wat in vorige gevallen gebeurd is, nagaan wat het verschil in tractement is, dat aan de vervangster en de vervangene wordt uitbetaald, dan zouden wij, als wij thans de vergoeding daar naar regelen wilden, tot een veel hoogere som zijn gekomen. De Commissie heeft thans om bijzondere redenen gemeend, niet hoog te moeten gaan, maar zij heeft dat wel gedaan o.a. toen de heer de Loos, de vroegere Directeur van de Hoogere burgerschool voor jongens, ziek was en later, na diens ont slag, deze betrekking vacant was. De Raad heeft toen aan den heer Werkman, die destijds de betrekking van Directeur heeft waargenomen, eene gratificatie van 1000.verleend. Ik geloof dan ook, dat men hier terecht mag zeggen, dat het nu voorgestelde bedrag van ƒ300.inderdaad niet te hoog is. De heer Pera. M. d. V. De heer de Vries zegt, dat wij ook hier betrekkelijk gebonden zijn aan een reglement. Dat is best mogelijk, maar daarom is mijn verzoek gericht tot Burg. en Weth., om wijziging in de bepalingen hieromtrent te brengen. De heer de Vries wil eenige vergoeding geven. Nu is maar de belangrijke kwestie, wat wij onder eenige vergoeding moeten verstaan, en in dat opzicht loopen zijn en mijn oordeel uit elkander; wat in zijne oogeri nauwelijks genoeg is, is in mijn oog reeds extra veel. Voorts wordt door hem een beroep gedaan op wat vroeger gebeurd is. Dat is volkomen waar, doch wanneer wij altijd voortgaan de strooming van vroeger te volgen dan blijft de zaak natuurlijk altijd zoo, ik meen, dat er ook wel eens een oogenblik mag komen om verandering te brengen in iets wat niet noodzakelijk, of niet dienstig is. En dan merkt de heer de Vries nog op, dat er groot verschil bestaat tusschen wat deze plaatsvervangster nu zal bekomen en wat aan de ver vangene wordt uitbetaald. Ik bedoel niet deze zaak zoozeer in het bijzonder te behandelen, maar ik heb meer in het algemeen op het oog wat later kan gebeuren. En dan luidt mijn vraag: Is het wel zoo'n noodzakelijkheid, een dergelijk verlof te verleenen met behoud van het volle tractement? Kan er geen regeling plaats hebben, waarbij gedurende den verloftijd het salaris eenige vermindering ondergaat ten bate van de hulp die verleend moet worden, zoodat niet alles ten laste van de gemeente komt? Op de tegenwoordige manier wordt de gemeente op alle wijzen de lastdraagster»zij kan dat wel betalen" wordt er gedacht, maar men weet werkelijk de grenzen van al die onvoorziene uitgaven niet, want dan is de een ziek, dan de ander, en de gratificatiën loopen op die wijze tamelijk op. De Voorzitter. De heer Pera doet geen bepaald voorstel om de gratificatie niet te geven, of die te verminderen, en hij zegt ook niet dat hij tegen het voorstel zal stemmen; een en ander geeft mij dus geen aanleiding om in het breede terug te komen op de argumenten door hem tegen het voorstel ingebracht. Ik kan mij in dat opzicht geheel vereenigen met hetgeen daaromtrent zoo afdoend door den heer de Vries, lid der Commissie van toezicht op het Middelbaar Onderwijs, in het midden is gebracht. Maar waar de heer Pera tot Burg. en Weth. de uitnoodiging richt, om de verordening in zoo verre te wijzigen, dat in het vervolg geene of eene mindere gratificatie zal worden toegekend, of dat in het vervolg de onderwijzer of onderwijzeres die ziek wordt, geen vol tractement meer zal genieten, daar kan ik toch niet nalaten iets daar omtrent te zeggen. Wij bewegen ons hier op het terrein der salaris-regeling bij het onderwijs, en waarbij andere betrek kingen de collegialiteit veelal medebrengt dat de eene collega voor den ander gratis zijne werkzaamheden waarneemt, is dat op onderwijs-gebied niet het geval. Wij staan hier voor vele precedenten, waardoor in deze zaak nu op eens moeilijk verandering kan worden gebracht. Bovendien is hier de vervanging van zeer langen duur ge weest, en waar de billijkheid dus stellig in deze medebracht, dat voor bewezen diensten eenige geldelijke tegemoetkoming werd gegeven, daar is deze wijze van handelen financieel hier zelfs voordeeliger voor de gemeente, dan wanneer eene algeheele vervanging had moeten plaats hebben. De heer Pera gaf ook in overweging, om, wanneer de afwezigheid zóólang duurt, niet het volle tractement uit te keeren. Zooals men weet is daaromtrent door het gemeentebestuur van Wijk-bij- Duurstede eene verordening in het leven geroepen, waarbij bepaald werd, dat in geval van ziekte, langer dan drie maanden durende, een zeker gedeelte van het tractement zou worden ingehouden. Die termijn is echter door de Regeering gebracht op zes maanden, zoodat eene dergelijke verordening hier in dit geval toch niet het door den heer Pera gewenscht gevolg zou hebben gehad. Wij meenen dus dat de voorgestelde schikking werkelijk is in het financieel belang van de gemeente, en ook met de billijkheid is overeen te brengen. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XIV. Voorstel tot inrichting tot openbare straat en tot ingebruik geving van grond van de Gedempte Koolgracht. (Zie Ing. St. n°. 375). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stem ming aangenomen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1903 | | pagina 3