DONDERDAG 19 NOVEMBER 1903. 173 leuren zooals men dat noemt, n.l. door een der inschrijvers, nadat de aanbiedingen van zijne concurrenten bekend zijn, de gelegenheid te geven, de zijne te verbeteren. Wanneer zooals de heer de Goeje onderstelt een inschrijver eene vergissing heeft begaan, dan wordt gewoonlijk op zijn verzoek als een gunst toegestaan om het biljet ter zijde te leggen en de aanbieding als niet gedaan te beschouwen. Wat is nu hier gebeurd. Ieder heeft dezelfde inlichtingen gehad, ieder heeft dezelfde gegevens kunnen krijgen, alles heeft correct plaats gehad; en nadat die cijfers bekend zijn geworden, komt van Ulden met een schijnbaar lager cijfer aan. Nu is het m.i. niet behoorlijk voor de Gemeente daar nota van te nemen maar ook zou zulks groote finantieele nadeelen kunnen na zich slepen. Er zullen b.v. voor de Electrische Centrale, waarover wij aanstonds meer zullen hooren, aanbiedingen worden gevraagd bij groote firma'sen dat is dan eene zaak, die loopt over tonnen; maar, Mijnheer de Voorzitter, ik ben overtuigd dat geen enkele fatsoenlijke firma zich aan eene dergelijke behandeling zou wagen, en welke gevolgen dit zou hebben is gemakkelijk na te gaan. En nu nog iets over de aanbieding van van Ulden. Hij biedt nu aan het werk te doen voor/'22900.maar inclusief de afval van het abattoir, door hem zei ven geschat op ƒ500. dus biedt hij aan het reinhouden van de gemeente zonder het abattoir, zooals de voorwaarden luiden, te doen voor f 23400.— daar gaat af f 1000.voor den bewusten grond aankoop of renteverlies, dus blijft er over 22400.en de laagste inschrijving is 21900.Dus om twee redenen, in de eerste plaats omdat het niet fatsoenlijk is van deze aan bieding nog notitie te nemen en in de tweede plaats ook om financiëeele redenen, acht ik het niet wenscbelijk daarop nu nog in te gaan. De Voorzitter. Ik sluit thans over deze mededeeling de beraadslaging. XXVIII. Voorstel tot amotie van den molen »de Oranjeboom". (Zie Ing. St. n°. 333) Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XXIX. Voorstel tot benoeming van eene Commissie ad hoe voor het instellen van een onderzoek in zake de oprichting van eene electrische centrale. (Zie Ing. St. n°. 336) De heer Kaiser. Ik begrijp niet goed, mijnheer de Voor zitter, welke Uwe bedoeling met die Commissie is. Wij hebben een rapport van de heeren van Doesburgh en Doyer, zoo prachtig en zoo mooi, dat daarin alles is te vinden wat men te weten noodig heeft, en ik begrijp niet wat niet-deskundigen, zooals de meeste leden van den Raad zijn, (welk lid van den Raad kan eene juiste definitie geven van hetgeen men noemt een Kilowattuur?) daaraan nog zullen kunnen toevoegen, leder kan in dat rapport lezen wat noodig is. Nu wilt U nog een Commissie benoemen, waarschijnlijk uit den Raad (zoo niet, dan wordt de zaak anders), en indien dat werkelijk de bedoeling is, dan doet U toch eigenlijk niets anders dan de oprichting eener electrische centrale ophouden, hetgeen mij inderdaad zou spijten. Ik beloof mij daarvan voor de gemeente heel veel goeds, op grond van het rapport der beide heeren; en nu die goede zaak op te houden, door een Commissie ad hoe te benoemen, die in dat rapport wat zal gaan ver anderen, zonder grond, omdat daarin vele dingen voorkomen, die alleen zijn te begrijpen voor een electrotechnicus, neen, daar ben ik sterk tegen. Ik zou wel willen, mijnheer de Voorzitter, dat U afzag van die Commissie, en wanneer U daartoe niet bereid is, dan zou ik het voorstel willen doen haar niet in te stellen, op grond hiervan, dat ik de zaak der centrale niet gaarne ophoud. De Voorzitter. Het is waar, dat in de voordracht niet met zoovele woorden staat, dat die commissie uit Raadsleden zou moeten bestaan, maar uit het verband blijkt toch, dat zulks het de bedoeling is. Er wordt in gezegd, dat in Arnhem een Raadscommissie geheel onder dezelfde omstandigheden den Raad heeft geadviseerd, en dan volgt daaruit voldoende, dat de bedoeling is om ook hier een commissie van vijf Raads leden te benoemen. Ik wil nu gaarne met enkele woorden de bezwaren, die ons van enkele zijden zijn medegedeeld, uiteenzetten en weer leggen. Waarom hechten Burg. en Weth. aan de benoeming en het werk van zoo'n commissie ad hoe Het komt ons voor, dat die commissie een tweeledige taak zal hebben te vervullenn.l. een onderzoek in te stellen naar de levens vatbaarheid en de finantiëele uitvoerbaarheid in alle opzichten. Nu heeft men gezegd, dat dit iets nieuws is, maar geheel nieuw is het niet. Onlangs, waar het gold ons te laten dienen van een advies in een juridische aangelegenheidis ook door een commissie ad hoc in korten tijd een keurig rapport uit gebracht. Maar al was het hier iets nieuws, dan komt het mij toch voor, dat het in dezen ligt op onzen weg om een zoodanige commissie in het leven te roepen, omdat bij deze aangelegenheid zeer gewichtige geldelijke belangen zijn be trokken. En nu kan men zeggen, dat dat ook wel zonder commissie tot een goed einde kan worden gebracht, dat is waar; maar waar men in den laatsten tijd dergelijke belang rijke uitgaven heeft gevoteerd, gold dat meer uitvloeisels van wetten, als het bouwen van scholen, het inrichten van brug gen en bestratingen of de inrichting en uitbreiding van markten, en daar behoefde de levensvatbaarheid niet te wor den vastgesteld; of het gold gevallen als de oprichting van »Endegeest", waar de levensvatbaarheid geen vraag was, omdat het gold de oprichting van een eigen krankzinnigengesticht, noodig in het belang van de gemeente. Maar hier zijn dat open vragen. En nu zegt de heer Kaisermaar wij hebben hier voor ons een voortreffelijk rapport, dat ons geheel op de hoogte van de zaak brengt; maar het moet mij van het hart, dat dat rapport als het ware buiten den Raad is geble ven. Bij de behandeling van de begrooting sinds dien tijd is o. a. nooit door eenig Raadslid de kwestie van een electrische centrale ter sprake gebracht. En nu komt het ons voor, dat het gewenscht is, alvorens een dergelijk bedrijf als dat der electriciteit in handen te nemen, dat Burg. en Weth. eeni- germate weten hoe de Raad over deze zaak denkt. Wil de groote meerderheid van den Raad een dergelijke inrich ting niet, dan is het veel beter, dat aan den Raad en aan Burg. en Weth. wordt bespaard de moeite om in dezen lange nota's te stellen en uitvoerige beraadslagingen te voeren. En bovendien is ook de zaak deze, dat wanneer het besluit tot oprichting van een electrische centrale wordt genomen niet maar met eene kleine meerderheid, maar wanneer alge meen of vrij algemeen het verlangen daarnaar gevoeld wordt, dan eerst van een dergelijk Raadsbesluit de gewenschte kracht kan uitgaan; en dat beoogen Burg. en Weth. Bij de behandeling van de begrooting heeft alleen de heer Verhey van Wijk de zaak ter sprake gebracht en ik heb toen mijn voldoening te kennen gegeven, dat eindelijk eens een Raadslid die zaak memoreerde. De heer Verhey van Wijk was de eerste, die in den Raad te kennen gaf hoe hij over deze zaak dacht, waarbij hij verklaarde daarvan een voorstander te zijn. Ik heb toen uitdrukkelijk gevraagd of van de zijde van den Raad niet eenige aandrang kon komen, en ondanks dat door mij die aandrang is uitgelokt, heeft geen enkel lid ad- haesie betuigd met hetgeen door den heer Verhey van Wijk is gesproken. Nu is het wel voorgesteld, alsof dat stilzwijgen instemming beteekende, maar na bekomen inlichtingen kunnen wij ons niet vereenigen met die opvatting, vooral na de cate gorische vraag van den Voorzitter om een betuiging van in stemming, die niet is gegeven. Nu zegt de heer Kaiser, dat hij een verklaard voorstander is van de oprichting eener electrische centrale, maar hij wenscht de Commissie ad hoe niet in te stellen. Ik geloof echter, dat hij niet beter tot bevordering der zaak kan mede werken dan door instemming te betuigen met de: benoeming dezer Commissie. Wat zal het gevolg zijn van de instelling dezer Commissie? Dat wij krijgen eene uitspraak buiten het college van Burg. en Weth. over de al of niet wenschelijkheid en de uitvoer baarheid eener electrische centrale. Dit is het doorvoeren van het systeem van medebestuur van den Raad met Burg. en Weth., dat ik bij mijn optreden hier hebt gekenschetst als het ware. Dan eerst zal de oprichting van eene electrische centrale op de gewenschte wijze tot stand komen, en de ge wenschte kracht van het besluit naar buiten kunnen uitgaan, indien Burg. en Weth. te dezen niet staan als een regeerend college tegen den Raad, niet als een ministerie, dat tegen over de Kamer zijn voordracht verdedigt, maar als de Raad en Burg. en Weth., die als 't ware één zijn in hun plan. Daarom is het goedwanneer de Raad kan meegaan met het voorstel, waardoor zich ook in den Raad een zelfstandige meening kan vormen. De Commissie zal kunnen gaan naar plaatsen, waar reeds electrische centralen in werking zijn; zij zal de werking, het finantieel gevolg daarvan in die plaatsen kunnen waarnemen, er zal zich bij haar eene opinie vormen, gegrond op eigen aanschouwing, en daarna zal zij haar rapport aan den Raad uitbrengen, dat niet kan nalaten zich een communis opinio omtrent deze zaak te doen vestigen. Burg. en Weth. zijn volkomen doordrongen van de nood zakelijkheid voor den Raad dezer gemeente om in deze be langrijke zaak, die in alle grootere gemeenten van zelf aan de orde is, eene afdoende beslissing te nemenen zij meenen dat niet beter te kunnen bevorderen dan door het voorstel, dat zij thans gedaan hebben. De heer Paul. In het prae-advies van Burg. en Weth. is te lezen, dat de oprichting van een electrische centrale zeker

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1903 | | pagina 9