DONDERDAG 19 NOVEMBER 1903. 107 De Voorzitter. Mag ik de heeren de Vries, Kaiser en Eers tens uitnoodigen met mij het stembureau uit te maken? Benoemd wordt de heer J. H. Otto, met algemeene (27) stemmen. II. Benoeming van eene onderwijzeres aan de school der 3e klasse n°. 2. (Zie Ing. St. n°. 338.) De Voorzitter. De heer Witmans heeft mij te kennen ge geven, dat hij, alvorens tot deze benoeming worde overgegaan, een enkele vraag tot Burg. en Weth. wenscht te richten. Ik zal hem daartoe gaarne de gelegenheid geven, doch geef hem tevens in overweging, waar wij hier zijn in openbare zitting, niet de personen ter sprake te brengen, doch zooveel mogelijk alleen de zaak waarom het gaat. De heer Witmans. M. d. V. Ik dank U zeer, dat U mij in de gelegenheid stelt, alvorens tot deze benoeming wordt over gegaan, een enkel woord te zeggen naar aanleiding van het doen van voordrachten ter benoeming van onderwijzend per soneel. Meermalen heb ik gemeend in deze Vergadering te moeten opkomen tegen de samenstelling van die voordrachten, en ik moet zeggen, dat ik althans enkele maanden achtereen inderdaad daartegen geen bezwaar heb kunnen maken. Zeer onlangs echter heefteen benoeming plaats gehad voor een onder wijzeres in de handwerken aan dezelfde school waar nu een onderwijzeres moet worden benoemd, en waarop dat niet van toepassing was; ik heb die voordracht echter laten passeeren, omdat ik meen niet op elke slak zout te moeten leggen. Maar thans moet ik zeggen mij met deze voordracht inderdaad niet te kunnen vereenigen. Er zijn verschillende sollicitanten ge weest, en de meesten waren van eenzelfde jaar van het be halen der acte. Evenwel heeft een van de sollicitanten sedert de hoofdacte behaald, die geen andere sollicitant in dien tijd heeft kunnen halen. Het heeft mij bepaald gefrappeerd dat uit de betrokken stukken, welke in de Leeskamer zijn neergelegd, blijkt, dat geen eenstemmigheid heeft geheerscht ten opzichte van deze voordracht. En wanneer nu verschil zou kunnen bestaan ten opzichte van het opmaken van voordrachten voor het onderwijzend personeel, dan kan ik mij dat in enkele omstandigheden wel voorstellen. Maar er staan hier en dat zult U mij toestemmen in eene openbare vergadering te mogen zeggen er staan hier twee hoofden van scholen lijnrecht tegenover elkander in hun advies, en dat is juist hetgeen waarop ik kom en waarom ik meen, dat met deze voordracht de billijkheid niet in allen deele is betracht. Ik zal rmj geheel gedragen naar Uw wensch, mijnheer de Voorzitter, en geen namen noemen, maar wanneer ik die twee stukken, die zeker alle leden zullen hebben gelezen, tegen elkaar ver gelijk, dan bestaat er een tegenstrijdigheid, die de vraag heeft doen opkomen, tenminste bij mij,: wie van die beide heeren heeft nu gelijk? Het komt mij voor, dat deze voordracht niet is opgemaakt zooals zij had moeten zijn; en tot op dezen morgen bestond bij mij het plan een voorstel bij den Raad in te dienen om deze voordracht aan Burg. en Weth. terug te zenden met verzoek een andere voordracht daarvoor in de plaats te stellen. Maar om de U bekende redenen ben ik daarop terug gekomen en is thans mijn bedoeling alleen geweest, dat dit werd gezegd in deze openbare vergadering, opdat voortaan ook bij eerste aanstelling van onderwijzend personeel rekening zal worden gehouden met de capaciteiten. De heer van Hamel. M. d. V. De heer Witmans eindigt zijne beschouwing met de mededeeling, dat het hem voorkomt, dat de voordracht niet is zooals zij had moeten zijn. Dat is eene verklaring, die nog al apodictisch is, maar de vraag is, wie gelijk heeft: of de heer Witmans of de autoriteiten, die hebben medegewerkt aan de voorbereiding van de voordracht. U, M. d. V., hebt daar straks gezegd, en de heer Writmans heeft dat ook beaamd, en ik ben het volkomen met U eens, dat het wenschelijk is ons te onthouden van het bespreken van personen. Nu de heer Witmans echter zoo gesproken heelt van hoofdacte en het heeft laten voorkomendaaraan zooveel waarde te hechten, valt het moeilijk buiten bespreking van personen te blijven. Alleen dit kan ik zeggen dat aan het bezit van de hoofdakte niet altijd die waarde toegekend moet worden als oningewijden daaraan hechten. Zeker is het bezit van de hoofdacte een waarborg voor meerdere kennis, maar niet altijd voor meerdere praktische geschiktheid. Voor het examen ter verkrijging van de hoofd acte wordt meer paedagogiek en methodiek gevraagd, maar geen enkel bewijs behoeft te worden geleverd, dat de theore tische kennis kan worden toegepast. En wat de meerdere kennis der andere vakken betreft, als: natuurkunde, aardrijks kunde enz., het is nog niet altijd een waarborg ook voor het geven van goed onderwijs. Burg. en Weth. hebben gemeend, in overeenstemming met het hoofd, aan wien die voorgedragene onderwijzeres bekend is en die haar volkomen weet te beoor- deelen, haar de voorkeur te moeten geven boven iemand, die niet aan die school werkzaam is, en die zeker om geen enkele reden dan om het bezit van de hoofdacte boven haar zou gesteld kunnen worden, noch door het vroegere hoofd, noch door het tegenwoordige hoofd der school. Mcgelijk is het, ware zij niet n°. 1 gesteld, dat de heer Witmans zou hebben opgemerkt, dat zij zou gepasseerd zijn. Bedoelde per sonen toch zijn van hetzelfde examenjaar, maar de n°. 1 voorgedragene heeft vóór, dat ze geruimen tijd werkzaam is aan de school, waar de vacature is. Ik moet dan ook zeggen, dat de opmerking van den heer Witmans mij nog niet heeft overtuigd, dat in dezen de belangen van anderen zijn geschaad, en dat niet de rechte keuze zou worden gedaan, wanneer n°. 1 werd benoemd tot onderwijzeres aan de school der 3e klasse n°. 2. De Voorzitter. Ik wil hieraan nog toevoegen, dat het betoog van den heer Witmans er niet sterker door wordt, dat in dit geval de adviseurs niet eenstemmig zijn. Wanneer tusschen hen eenstemmigheid heerschte, en Burg. en Weth. waren dan van het advies afgeweken, dan zou de heer Wit mans krachtiger staan; maar nu, waar zooveel verschil is dat de eene helft der adviseurs is van dit gevoelen en de andere helft is van dat gevoelen, komt het mij voor dat de aanmer king op de voordracht niet in kracht gewonnen heeft. Burg. en Weth. oordeelen, dat de autoriteiten, met wie zij het houden, gelijk hebben, en de heer Witmans meent dat het gelijk is aan de autoriteiten met wie hij eenstemmig is; het is duidelijk dat een debat daarover onvruchtbaar is. Wanneer eenstem migheid in de adviezen bestond dan ware inderdaad het betoog ter zake geweest, wat het op dit oogenblik niet is. En wat betreft het niet betrachten van de billijkheid, wij hebben daarvan wel iets gevoeld, en het is ook niet dan na lang aarzelen en rijp beraad, dat wij deze voordracht hebben ge voteerd. Maar ik kan wel de verzekering geven, dat wij met den wenk van den heer Witmans zullen rekenen, maar toch bij het doen van iedere voordracht zooveel mogelijk ook de bekwaamheid in acht nemen en zullen nemen. Is U voldaan? De heer Witmans. Ja, M. d. V., wanneer ik die laatste woorden uit Uw mond hoor, dan vertrouw ik daarop vol komen; en ik gevoel dat ik op dit oogenblik zit in een impasse en ik aan de zaak zelf niets kan doen er wordt hier achter mij gezegd van wel, maar ik ben dat niet eens; gelijk ik zooeven reeds heb gezegd, was ik voornemens iets te doen door voor te stellen de voordracht aan Burg. en Weth. terug te zenden, maar daarvan ben ik terug gekomen. Hetgeen de Wethouder van Onderwijs heeft gezegd, is tot op zekere hoogte waar, maar ik zou wel eens willen vragen van waar het verschil en daarop heeft de Wethouder van Onderwijs geen antwoord gegeven tusschen twee school hoofden over de capaciteiten van een sollicitante voor de betrekking van onderwijzeres aan de school der 3e klasse n°. 2. Ik geloof dan ook inderdaad, en dat zal wel mijn laatste woord in deze zaak zijn, dat het wel degelijk noodigis en ik ben blij, dat U dat hebt toegezegd dat voortaan met mijn wensch zal worden rekening gehouden. De heer van Hamel. Op dat laatste kan ik alleen nog antwoorden dat het zeer dikwijls gebeurt dat twee menschen niet eenstemmig denken, hetgeen ook al weer blijkt uit het verschil tusschen den heer Witmans en mij. Dat is eenmaal niet anders. De Voorzitter. Ik wensch aan het gesprokene nog dit toe te voegendoor te herhalen dat de grief van den heer Witmans dat hier niet met de billijkheid zou zijn gerekendons wel heeft getroffenen met het oog daaropom dat kenbaar te maken, is door mij gezegddat er rekening zou worden gehouden met den wensch van den heer Witmans om vooral ook op bekwaamheid te letten, opdat, wat dit punt betreft, zelfs geen zweem van tekortkoming zal kunnen worden in het midden gebracht. De beraadslaging wordt gesloten en tot benoeming wordt overgegaan. Benoemd wordt Mej. A. Driesons, met 25 stemmen terwijl 2 biljetten van onwaarde zijn. III. Benoeming van eene onderwijzeres aan de Meisjesschool 2e klasse. (Zie Ing. St. n". 348). Benoemd wordt Mej. C. D. Fortanier, met, algemeene (27) stemmen. De Voorzitter. Ik dank de heeren zeer voor de verleende medewerking. IV. Verzoek van Mej. E. M. A. van Beek om eervol ontslag

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1903 | | pagina 3