176 DONDERDAG 19 NOVEMBER 1903. is Leiden niet. Dat een electrische centrale daar succes zal hebben, is volstrekt geen bewijs dat dat ook hier het geval zal zijn. Alleen wil ik hier met nadruk bijvoegen, dat de Commissie, die hier zal worden benoemd, zeker gebruik zal kunnen en moeten maken van de gegevens, die andere com missies hebben geleverd, en dat zij die vooral in betrekking zullen brengen tot de plaats onzer inwoning. Daardoor zal het onderzoek van die commissie een zeer bepaalde beteekenis verkrijgen en van groote waarde worden, waardoor wij met meercbere zekerheid zullen kunnen besluiten tot de al of niet oprichting van een dergelijke inrichting. Om deze reden meen ik, dat het niet wenschelijk is thans reeds verdere stappen vooruit te doen, maar dat wij moeten beginnen met de benoeming van een dergelijke commissie, opdat die meer gegevens zal verschaffen. De heer Aaleerse. Alvorens over te gaan tot de executie mijner motie, wensch ik even te antwoorden op wat daartegen is aangevoerdwant doe ik dat niet vooraf, dan mag ik daar over niet meer spreken, daar de ingetrokken motie geen onderwerp van beraadslaging meer zou uitmaken. Vooreerst heeft het mij zeer verwonderd, dat de motie is bestreden van de zijde van Burg. en Weth. De wijze waarop deze zaak is behandeld, n.l. zoowel bij de begrooting als de schriftelijke toelichting bij het huidig voorstel van Burg. en Weth. en heden ook nog de mondelinge toelichting van den Voorzitter in deze vergadering, heeft op mij den indruk ge maakt, alsof het Burg. en Weth. eigenlijk uitsluitend te doen was, om een votum van den Raad. Ik meende, dat hun uit gangspunt hierbij was, dat zij wilden weten, wat de meening van den Raad zou zijn. Nu constateer ik, dat bij de behande ling van de begrooting, toen uitdrukkelijk door den Voorzitter is gevraagd, dat de leden zich zouden uitspreken, niemand zich tegen de oprichting van een electrische centrale heeft uitgesproken; in de tweede plaats constateer ik als een feit, dat in deze vergadering slechts twee zich, en dan nog slechts zeer voorwaardelijk, tegen die oprichting hebben uitgesproken, en dat van bet Dagelijksch Bestuur alleen de wethouder van Fabricage heeft gezegd, dat hij er ook wel voor is, maar de finantiëele zijde van de zaak nog weieens wilde bekijken. Dus, waar de motie niet anders bedoelt dan, om het duidelijk, zij het dan misschien wat onparlementair, uit te drukken, de neuzen te tellen, en ik dacht, dat dat ook de bedoeling was van Burg. en Weth., heb ik haar voorgesteld. Wanneer echter blijkt, dat er verschillende leden zijn, die zich verklaren voor een electrische centrale, maar om andere redenen toch bezwaar maken vóór de motie te stemmen, daar geloof ik, dat niet zou worden bereikt mijn hoofddoelom een zuivere stemming te krijgen, en dat was uitsluitend het idee. Ik voor mij was van plan te stemmen tegen het voorstel van Burg. en Weth.niet omdat ik ben tegen een electri sche centrale, maar omdat ik de benoeming van zulk eene commissie absoluut overbodig vind. Iemand, die zich de moeite getroost om de stukken te bestudeeren, heeft, dunkt mij, voldoende gegevens om zich een opinie te vormen. Ik had mij dan ook kunnen voorstellen, dat men de beslissing over de motie tot een volgende vergadering wenschte uit te stellen, met het oog hierop, dat wellicht de jongst aangeko men leden nog niet de gelegenheid hadden gehad al die stukken te bestudeeren. Evenwel, omdat na de bestrijding door den Voorzitter nu de stemming over de motie toch ook weer onzuiver zou zijn, heb ik de eer haar thans in te trekken. Alleen wensch ik nu nog te verklaren, dat ik nu zal stem men tegen het voorstel van Burg. en Weth., omdat ik de instelling van die commissie absoluut overbodig vind. Ik vind de zaak voldoende toegelicht, en de finantiëele gevolgen zal men toch niet behoorlijk kunnen berekenen, voordat wij een eenigszins uitgewerkt plan voor ons hebben; hoe men die berekening zou kunnen maken zonder eerst een minutieus plan te ontwerpen, is mij een raadsel. Ik zal dus stemmen tegen het voorstel van Burg. en Weth., omdat ik de benoe ming dezer commissie acht te zijn een schuiven van de zaak op de lange baan. De Voorzitter. Als ik den heer Aalberse wel begrijp, dan trekt hij zijne motie in, omdat hij meent, dat de stemming daarover onzuiver zou zijn. Burg. en Weth. heeft hij er een grief van gemaakt, dat zij zich tegen die motie verklaren, hoewel zij toch voorstanders zijn van de oprichting van eene electrische centrale en het hun te doen is om de neuzen te tellen. Maar naar onze vaste overtuiging zijn met deze motie de neuzen niet te tellen. Er zijn toch leden, die te brengen zijn tot het stemmen voor de oprichting van eene electrische centrale, maar dat op het oogenblik nog niet kunnen. Waar dat het geval is, meenen wij, dat het de goede zaak in de waagschaal stellen is, wanneer nu eene principiëele beslissing wordt uitgelokt. Daarom is het beter, dat die wordt uitge steld later zal dat zeker een beter resultaat brengen. De motie is thans door den heer Aalberse ingetrokken, en maakt dus geen onderwerp van beraadslaging meer uit. De heer van Hamel. De heer Aalberse heeft gezegd te zullen stemmen tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders, en volgen meerdere leden dat voorbeeld, dan is dat al even bedenkelijk als wanneer de motie van den heer Aalberse was verworpen. Ik geef daarom den heer Aalberse in overweging niet tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders te stemmen. De heer Aalberse. Mag ik daarop nog dit antwoorden, dat Burgemeester en Wethouders niets anders aan den Raad vragen dan te benoemen een commissie van onderzoek, en het kan toch niet gevergd worden van iemand, die al reeds ten volle overtuigd is van de wenschelijkheid van de oprichting eener electrische centrale, dat hij thans nog voor dit voorstel stemt. Maar het kan geen kwaad, wanneer de heeren,dieer evenz o overdenken, eenvoudig hunne stem met een enkel woord motiveeren; dan weten Burg. en Weth. ook, hoe er in den Raad over gedacht wordt. De Voorzitter. Dan zij het ook mij vergund op te merken dat als de heer Aalberse bij zijn plan blijft, hij daarmede de zaak zal tegenwerken en niet bevorderen. Want wat zal het gevolg zijn, als meedere leden evenzoo doen? Dan zal het resultaat zijn, dat de zaak van de baan is en er niets gebeurt. Indien er geen aandrag komt uit den Raad en wij niet over tuigd zijn voldoende medewerking te zullen krijgen, dan zal de zaak door ons niet ter hand worden genomenwant dan zullen wij ons niet verantwoord achtendaarmede de finan- tieele belangen van de gemeente te moeien. Daarom moeten wij wetenhoe de meerderheid van den Raad in 't algemeen over de zaak denkt. De heer Aalberse zegtdat het benoemen van een commissie niet noodig is om een onderzoek te doen naar de levensvat baarheid der zaak en of deze de finantieele draagkracht der gemeente niet te boven gaat; de hoofdzaak ligt in deze vraag punten, en Burg. en Weth. zijn van meening, dat daarover't meest afdoende op dit oogenblik kan oordeelen eene enquête commissie uit de leden van den Raad. Daarom hechten wij er aan, dat zoodanige commissie in dezen van voorlichting dient. Maar zijn er velendie blijven staan op het standpunt van den heer Aalberse, dan gebeurt er, vrees ik, niets. De heer van Lidth de Jeude. Ik zou gaarne gezien hebben, dat de motie was aangenomen en wij langs een meer directer weg waren gekomen tot de stichting van eene electrische centrale. Nu dat echter niet zoo heeft mogen zijn, wensch ik niet zoo ver te gaan als de heer Aalberse, maar zal, om mijne ingenomenheid te betuigen met de totstandkoming van eene electrische centrale, stemmen vóór het voorstel van B. en W. De heer Witmans. Ik ben een voorstander van de stichting van een electrische centrale, maar ik ben tegen de commissie ad hoe, omdat ik vrees, dat het werk van die commissie werkelijk lang zal duren. Nu hebt U zooeven in uitzicht gesteld, dat het mogelijk is de commissie een zekeren termijn te gunnen, binnen welken zij met haar rapport klaar zal zijn. Ik zou daarom willen vragen, mijnheer de Voorzitter, of IJ misschien nu reeds kunt opgeven hoe lang dat zal zijn, omdat ik ook daarvan eenigszins mijn stem zal laten afhangen. De Voorzitter. Burg. en Weth. stellen voor aan de com missie opdracht te geven om binnen drie maanden het verslag uit te brengen, enwanneer tot het instellen der commissie wordt besloten, dan stellen Burg. en Weth. zich voor, om desverlangd aan de commissie als secretaris toe te voegen een ambtenaar van de secretarie, terwijl voor eventueele reiskosten en andere onkosten kan dienen hetgeen nog over is van de som, welke destijds is gevoteerd voor het doen instellen van een onderzoek door de heeren van Doesburgh en Doyer. Thans sluit ik de beraadslaging over dit onderwerp en zal het voorstel van Burg. en Weth. in stemming brengen. De heer Aalberse. M. d. V., als niemand hoofdelijke stem ming verlangt, dan vraag ik die ook niet. Het voorstel wordt daarop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter. Ik stel nu voor, die Commissie te doen bestaan uit vijf Raadsleden. Dienoveieenkomstig wordt zonder hoofdelijke stemming besloten. De Voorzitter. Dan stel ik thans voor nog in deze ver gadering over te gaan tot benoeming van deze Commissie. De heer de Goeje. Ik stel voor dat die benoeming aan den Voorzitter dezer vergadering zal worden opgedragen; ik vermoed, dat Burg. en Weth. hun oog al eens hebben laten gaan over de leden van den Raad. De Raad besluit bij acclamatie overeenkomstig dit voorstel.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1903 | | pagina 12