174 DONDERDAG 19 NOVEMBER 1903. in het belang van de gemeente zal zijn*; dat is dus de opvat ting van Burg. en Weth.de ingenieurs van Doesburgh en Doyer zeggen het eveneens en de Commissie voor de gas fabriek ondersteunt het ook. Die beide Colleges met die twee ingenieurs hebben dus blijkbaar onderzocht, dat de zaak levens vatbaar is, want was zij niet levensvatbaar, dan zouden zij toch dat oordeel niet kunnen geven. En wat betreft de finan- tieele uitvoerbaarheid ik geloof, dat het op den weg dei- Commissie voor de Finantiën ligt om daarover haar licht te laten schijnen; zij is daartoe meer bevoegd dan een Commissie uit den Raad. Ik voor mij zou ten minste zeer tevreden wezen, wanneer wij op dat punt een rapport hadden van de Commissie voor de Finantiën, terwijl het mede aanbeveling zou verdienen, dat ook de Commissie van Fabricage daarover werd gehoord. Het benoemen toch van een Commissie van vijf leden heeft eigenaardige bezwaren. Burg. en Weth. wen- schen, dat de beslissing in deze zaak riiet lang meer op zich zal laten wachten; maar wanneer nu een commissie van vijf leden wordt benoemd, die soms ook moeilijk bij elkander is te krijgen, dan ben ik er wel zeker van, dat de zaak lang zal duren. Ik voor mij heb voldoende vertrouwen in het uit gebrachte rapport, en blijkens de toelichting tot dit voorstel hebben Burg. en Weth. dat ook, zoodat ik, gelijk ik heb gezegd, met nog een rapport van de Commissie voor de Finan tiën al zeer tevreden zou zijn. De heer Sijtsma. M. d. Y. Ook na uw warme verdediging, dat een commissie noodig zal wezen, ben ik evenmin als de heeren Paul en Kaiser daarvan overtuigd. Twee dingen wilt U door die commissie uitgemaakt ziende levensvatbaarheid en de finantieele uitvoerbaarheid van een electrische centrale te Leiden. Nu hebben wij, waar ook de heer Kaiser op heeft gewezen, een uitstekend rapport en nu zou ik, met alle respect voor de technische en finantieele bekwaamheden van de verschillende Raadsleden, wel durven zeggen, dat in ons midden geen vijf menschen zijn te vinden, die dat zullen verbeteren. Die beide ingenieurs zijn reeds voor twee jaren tot de conclusie gekomen, niet alleen dat een dergelijke inrichting hier levensvatbaar zal zijn, maar ook finantieel uitvoerbaar; en op dit oogenblik komt de rekening nog een ton goedkooper uit. Wanneer nu een commissie wordt ingesteld, wat zal die dan moeten onderzoeken? Haar onderzoek zal hetzelfde om vatten, al zal haar rapport misschien niet zoo uitvoerig zijn; en dat kan ook niet, want daarvoor zal zij geen voldoenden tijd hebben, en anders zou het al heel lang duren. Het rapport, dat wij bezitten, heeft ook heel wat aan de gemeente gekost. Maar daarbij komt nog, dat sedert het rapport verschenen is, in een paar plaatsen een electrische centrale is opgericht, n.l. te Haarlem en te Groningen, terwijl te Arnhem een Raadscommissie is benoemd, die de zaak heeft onderzocht en daarbij tot de conclusie is gekomen, dat de zaak levensvatbaar is. En wat daar nu is gebleken, daaraan kunnen wij ons wel eenigszins spiegelen. Ten slotte, mijnheer de Voorzitter, is U er toe gekomen te zeggen: wij willen zoo gaarne dat de Raad meeregeert. Maar nu weet ik niet, of dat zal komen, wanneer de vijf aan te wijzen leden van den Raad nog eens een onderzoek in stellen, en of dat niet veel beter is, nu Burg. en Weth. zelf groote voorstanders van een dergelijke inrichting zijn, dat wij hier eenvoudig uitmaken, dat de Raad er in beginsel voor is. Wanneer dat is uitgemaakt, dan kunnen Burg. en Weth., wetende dat zij den Raad achter zich hebben, gaan werken met de Commissie van Fabricage. Ik meen ook, dat op het oogenblik hier werkelijk een electrische centrale wordt ge- wenscht, en wanneer ik onlangs niet hierover heb gesproken, dan heb ik gemeend, dat instemming in ons stilzwijgen lag opgesloten. Mocht dat niet zoo wezen, welnu, dan kunnen wij dat nog doen uitmaken door eenvoudig over de beginsel- quaestie te stemmen. De heer Aalberse. M. d. V. Ik wensch hierbij ook een enkel woord te spreken. Ik sluit mij volkomen aan bij hetgeen door den vorigen spreker is gezegd, en daarbij wensch ik alleen dit op te merken, dat de verdediging, die wij over het voorstel van de zijde van Burg. en Weth. hebben gehoord, op mij dezen indruk heeft gemaakt, dat het van Burg. en Weth. hoofdzakelijk de bedoeling is, de meening van den Raad in deze zaak te vernemen en liefst, dat deze meening werd uitgesproken met eene niet al te kleine meerderheid. Nu geloof ik, dat het mogelijk zou zijn, dat de Raad het voorstel afstemde, hoewel de oprichting van eene electrische centrale gewenscht werd. Het behoeft geen betoog, dat deze stemming onzuiver zal zijn, omdat tegen de instelling van deze commissie zullen stemmen ook zij, die thans al tegen oprichting van eene electrische centrale zijn. Daarom heb ik de eer de volgende motie voor te stellen; wanneer die in stemming wordt gebracht en blijkt, dat deze met groote meerderheid van stemmen zal zijn aangenomen, dan hebben Burg. en Weth. hun doel bereikt. En zou die meerderheid er niet zijn, of wel is die meerderheid klein, dan kan alsnog over het voorstel van Burg. en Weth. worden gestemd. Deze motie luidt »De Raad, overwegende dat de wenschelijkheid der oprich ting van eene electrische centrale reeds voldoende gebleken is, en derhalve eene Commissie van onderzoek niet meer noodig is, noodigt Burg. en Weth. uit, ten spoedigste plannen tot oprichting van zulk eene centrale bij den Raad in te dienen". Ik wil dit er bijvoegen, dat wanneer Burg. en Weth. thans reeds eene Commissie van Bijstand willen benoemen, dat een ander voorstel zou zijn dan wat nu aanhangig is. Dan toch zullen Burg. en Weth. naast zich hebben eene Commissie van voorbereiding, en dus in dien vorm de mede werking van den Raad hebben, gelijk dat ook hij het slacht huis is gebeurd. Deze Commissie zal zich dan van den aanvang af met deze zaak bezig houden en Burg. en Weth. in alles helpen. De motie wordt voldoende ondersteund en kan dus een onderwerp van beraadslaging uitmaken. De heer A. J. van Hoeken J.Jzn. Wanneer ik het goed heb begrepen, mijnheer de Voorzitter, dan is uwe bedoeling, dat wij zullen krijgen een Commissie ad hoc die 1°. zal onder zoeken in hoeverre een electrische centrale levensvatbaarheid zal hebben, en 2°. dat Burg. en Weth. met de instelling van die Commissie zullen krijgen een uiting uit den Raad, of een electrische centrale gewenscht is. Het eerste zal mogelijk kunnen zijn, wanneer die Commissie o. m. ook onderzoekt en daarvan rapport aan den Raad uitbrengt, door hoeveel deelnemérs aanvankelijk van de electr. centrale zal worden gebruik gemaakt; en naar ik vermoed, zal de Commissie in die richting goede resultaten kunnen meedeelen. Maar wat nu betreft het tweede punt, n.l. het verkrijgen van een uiting uit den Raad, is het daartoe niet gewenscht den gewonen weg te volgen, en dat punt te verwijzen naar de secties? Dan zal zeker daar wel blijken, of de centrale wordt gewenscht, ja dan neen. De heer Paul heeft gezegd, dat hij wensch te een advies van de Commissie voor de Finantiën. Ja, die zal zeker te harer tijd advies moeten geven; onder de gegeven omstandigheden kan zij niet beoordeelen, of de resultaten zoo zullen zijn, dat de electrische centrale zich kan bedruipen. Dat zal eerst later blijken, wanneer er meer gegevens zijn. Wat betreft de motie van den heer Aalberse, uit hetgeen ik heb gezegd blijkt voldoende, dat ik voor die motie niet veel gevoel. Op het oogenblik ben ik niet bereid om daarover mijn stem uit te brengen. De heer Korevaar. Ik wensch even mede te deelen, dat ik zal stemmen tegen de motie van den heer Aalberse. Ik vind de voorbereiding van deze zaak niet zoo ver gevorderd dat ik op het oogenblik mijn stem in die richting kan bepalen. Met een beslissing op die motiegeloof ikdat wordt vooruit geloopen op de gegevens, die nog niet zijn verschaft over den finantieelen last, o.a. van de eerste jaren der exploitatie en dat vind ikmoeten wij liever niet doenmaar onze stem zoolang nog voorbehouden. De heer Kaiser. Ik wil nog even goed doen uitkomendat de motie van den heer Aalberse is een motie naar mijn hart. Als zij mocht worden aangenomen dan kunnen wij tenminste na verloop van eenige jaren het electrisch licht in de straten van Leiden zien branden. Ik wensch dus deze motie sterk te ondersteunen. De P. J. van Hoeken. M. d. V. Ik ben van een tegenover gestelde meening als de heer Kaiser. Ik vind dit juist een zaak van zulk een ingrijpenden aard, dat ik in dit geval zal meegaan met het voorstel van Burg. en Weth. om een com missie te benoemen uit den Raad, die Burg. en Weth. en de overige leden van den Raad van advies kan dienen, om daarna een besluit te nemen. Het is een zaak, niet alleen materieel maar ook finantieel van groot gewichten zij heeft nu al zoo lang geduurd, dat het niet kan aankomen op de enkele maandendie de commissie zal behoeven om een gemotiveerd advies uit te brengen aan Burg. en Weth. en daarna aan den Raad. De Voorzitter. Vergunt mij op te merken, dat de motie, door den heer Aalberse ingediend, zeer zeker een decisie geeft, waar Burg. en Weth. iets aan hebbenmaar of het op dit oogen blik reeds gewenscht is een zoodanige decisie uit te lokkenzoo concreet als de heer Aalberse dat wenschtdat geloof ik niet. Ik vermoed, dat er wel enkele leden zijn, die, wanneer kan worden aangetoond, dat de eerste jaren na de oprichting de electrische centrale niet al te groote kosten zal meebrengen gaarne bereid zullen zijn om tot de oprichting daarvan mede te werkenmaar die zonder die overtuiging er bezwaar in zien met het oog op dc finantieele omstandigheden der gemeente.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1903 | | pagina 10