GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
149
N°. 350.
OGEKOMEJ STIKKEN.
Leiden, 16 November 1993.
De Commissie van Financiën heeft de eer Uwe Vergadering
mede te deelen, dat zij geene bedenkingen heeft tegen het
in hare handen gesteld voorstel tot wijziging van art. 1 der
verordening van 27 Januari 1898 (Gem.blad n<>. 6), gewijzigd
bij die van 20 November 1902 (Gem.blad n°. 29), regelende
de heffing van eene plaatselijke directe belasting te Leiden.
Zij geeft U derhalve in' overweging tot de wijziging van
de verordening, ten opzichte van het te heffen bedrag, te
besluiten.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
No. 351.
Leiden, 17 November 1903
Blijkens de U den 30en Juli 1.1. gedane mededeeling, opge
nomen onder n°. 230 der Ingekomen Stukken, moest op dat
oogenblik door geldleening worden voorzien in een uitgave
van /"248637.65, bij de vaststelling van welk bedrag reeds
rekening werd gehouden met de kapitalen welke in den loop
van dit jaar voor belegging zouden beschikbaar komen,
Sedert dat tijdstip zijn nog de volgende leenigsbesluiten
door Uwe Vergadering genomen.
Voor den opbouw van het perceel Breestraat 94 en de
verbouwing van het aangrenzend perceel (Raadsbesluit van
'1 September 1903)19000.—
Voor de oprichting van een Kori-oven op het
terrein van het Openbaar Slachthuis (Raads
besluit van 24 September)4000.
Voor de oprichting van een nieuwen gas
houder (Raadsbesluit van 8 October) 175000.
Voor den aankoop van grond bij het Slachthuis
(idem) -745.—
Voor de verbouwing van de school aan de
Oude Vest (Raadsbesluit van 22 October) 1200.—,
Te zamen 199945.
welk bedrag gevoegd bij de bovenvermelde som van 248637.65
geelt een totaal bedrag van 448582.65 dat thans door geld -
leening zal moeten worden gevonden.
Het komt ons, na het ter zake gepleegd gemeenschappelijk
overleg, met de Commissie van Financiën voor, dat thans
het oogenblik gekomen is om tot het sluiten dezer geldleening
over te gaan.
Tot dusver werd, na het sluiten der laatste groote leening
in October 1901, behalve door gebruik te maken van de inmid
dels beschikbaar gekomen, voor belegging bestemde kapitalen,
door de opname van kasgeld in de nieuw gerezen kapitaal
behoeften voorzien. Het behoeft intusschen geen betoog, dat
deze wijze van voorziening slechts als tijdelijk hulpmiddel
dienst kan doen. Niet alleen toch mag een dergelijke toestand,
waarin de door de gemeente aangegane tijdelijke verbinte
nissen telkens weder voor 3 maanden worden verlengd, minder
regelmatig worden geacht, maar bovendien is, gelijk u bekend
is, deze wijze van voorziening kostbaarder dan het aangaan
van een groote leening, waarvan de aflossing over een geruim
aantal jaren wordt verdeeld. Zoodra dan ook het te leenen bedrag
tot zoodanige hoogte gestegen is, dat bij het sluiten eener
blijvende leening eenigszins voordeelige voorwaarden kunnen
worden bedongen en bovendien de toestand der markt voor
het sluiten eener gemeenteleening niet ongunstig is, behoort
met zulk een leening niet langer te worden gewacht
Een en ander is nu, naar wij met de Commissie van Fi
nanciën meenen, op dit oogenblik het geval.
Echter werden pogingen, door ons aangewend om ook
weder deze leening; te plaatsen bij het Rijkspensioenfonds
voor Weduwen en Weezen van burgerlijke ambtenaren niet
met den gewenschten uitslag bekroond, aangezien door dat
lichaam reeds over al zijne beschikbare fondsen ten behoeve
van andere gemeenten was beschikt. Evenmin mocht de kas
sier der gemeente er in slagen deze leening der gemeente
op ons geheel bevredigende voorwaarden te plaatsen. Daar
entegen bleek de Rijkspostspaarbank bereid met de gemeente
Leiden een 3j 's geldleening aan te gaan, groot ƒ500.000,
tegen den koers van 96%. Wel zal deze transactie niet op
zoo gemakkelijke wijze tot stand komen als de beide leeningen
welke destijds bij het pensioenfonds werden gesloten, omdat
de Directie van de Rijkspostspaarbank, ook Da daartoe her
haaldelijk aangewende pogingen, geen afstand wilde doen van
haren eisch, dat door de gemeente gewone obligatiën zouden
worden geleverd, maar waar de kosten op deze leening vallende
desondanks en met inbegrip van een billijke vergoeding van de
door den kassier der gemeente in deze bewezen diensten toch niet
meer dan zullen bedragen, is deze leening toch voor de
gemeente voordeeliger dan eene op de geldmarkt, waar naar
ons door den kassier der gemeente werd medegedeeld, in het
gunstigste geval 954 vrij van kosten, zou kunnen worden
bedongen. Bovendien kan deze leening, wat eveneens een
voordeel is, in termijnen worden opgenomen.
En wat het bedrag der te sluiten geldleening betreft,
merken wij op, dat hoewel op dit oogenblik nog slechts in
een uitgave van 448.582.door leening moet worden voor
zien, toch tegen het sluiten eener geldleening van 500.000.
geen bezwaar kan bestaan. En dit wel omdat, zooals wij
reeds zeiden, de leening in termijnen kan worden opgenomen.
Terwijl toch over een bedrag van 300.000.aanstonds zal
worden beschikt, zullen de overige 200.000 bij gedeelten
worden verstrekt, al naar de verschillende termijnen van de
aannemingssom voor den bouw van een nieuwen gashouder
zullen komen te vervallen, t. w.
op 15 Mei 1904
15 Juli
1 September
1 November
1 Februari 1905
35000,
40000.
50000.
40000.
35000.
Tezamen 200000.—
zoodat de laatste termijn eerst 1 Februari 1905 zal worden
opgenomen. En nu mag toch met grond worden verwacht,
dat door de gemeente inmiddels wel weder door leening in
een uitgave van even f 30.000.— (immers tegen den koers van
96°/0 komt van de 500.000.slechts ƒ480.000.in de ge
meentekas) zal moeten worden voorzien
Nog werd met de Directie der Spaarbankdie oorspronkelijk
op een aflossingstermijn van 30 a 40 jaren had aangedrongen,
overeengekomen, dat de geheele leening in den tijd van 50
jaren zou moeten worden afgelost. Bedenkt men, dat bij
vroegere geldleeningen de termijn van aflossing resp. bedroeg
80, 77, 67 en 60 jaar, dan kan bij een aflossing in den tijd
van 50 jaren zeker niet worden gezegd, dat door deze leening
een te groote druk zal worden gelegd op het nageslacht. Ook
zouden wij die aflossingen ditmaal aanstonds willen doen
beginnen, t. w. in het jaar volgende op datwaarin de gelden
in hun geheel zullen zijn opgenomen, dus in 1906, en niet,
zooals bij de beide laatste leeningen, eerst een 5-jarig tijdvak
willen laten verloopen. waarin geen aflossing plaats vindt.
Eveneens schijnt ons aflossing telken jare van een even groot
bedrag, n.l. 10.000.—, de voorkeur te verdienen boven een
aflossing welke eerst gedurende een zeker aantal jaren geleidelijk
zal toenemen, om dan later weder geleidelijk te verminderen.
Laat men eerst een termijn zonder aflossing voorbijgaan, dan
wordt later de druk te meer gevoeld, wanneer eenmaal die
termijn is verloopen. Bovendien heeft de gemeente zich de
bevoegdheid voorbehouden om ten allen tijde tot een grootere
of desnoods algeheele aflossing der leening over te gaanindien
dit te eeniger tijd in het belang der gemeente wenschelijk
mocht blijken te zijn.
Op grond van een en ander geven wij IJ thans in over
weging het volgende besluit te nemen
De Raad der gemeente Leiden, gelet op de artt. 134 en 196
der Gemeentewet,
Besluit:
Art. 1. Ten laste der gemeente Leiden wordt bij de Rijks
postspaarbank een geldleening aangegaan ten bedrage van
500.000.rentende 3| °/0 ,s jaarstegen den koers van
96°/0, verdeeld in obligaties van ƒ1000.—.
Art. 2. Het bedrag van ƒ500.000,— zal in 6 termijnen ter
beschikking van de gemeente worden gesteld, en wel
300.000.dadelijk bij het sluiten der overeenkomst;
35.000.- op 15 Mei 1904;
40,000.— 15 Juli
50.000.1 September
40.000.'1 November
en35.000.1 Februari 1905.
Art. 3. Onverminderd het recht der gemeente om ten allen
tijde tot §en grootere of desnoods algeheele aflossing der
leening over te gaan, zal de aflossing van de uit te geven
obligaties plaats hebben in 50 jaarlijksche termijnen, ieder
groot 10.000.— te beginnen met het jaar 1906.
Art. 4. De nadere regeling van de wijze van uitgifte, de
betaalbaarstelling der coupons enz., geschiedt door Burg. en
Weth., in overleg met de Directie der Rijkspostspaarbank.
Art. 5. Alle kosten, aan de leening verbonden, komen voor
rekening van de gemeente Leiden.
Art. 6. Het bedrag van rente en aflossing wordt jaarlijks
op de begrooting der gemeente gebracht en uitdeinkomsten
der gemeente bestreden.
Aan den Gemeenteraad.
Burg "ti Weth. van loeiden,
18 November 1897 /ri