443
den bouw besloten. Deze overwegingen geven ons aanleiding
op den aangehaalden briet terug te komen, en U mede te
deelen, dat naar ons oordeel voor Leiden de tijd gekomen is,
om tot de oprichting eener fabriek voor electriciteit over te gaan.
Wij voegen hierbij een antwoord van den Directeur der
Gasfabriek op onze vraag of het verslag van Februari 4901
voor het in behandeling kan worden genomen, nog belangrijke
wijzigingen zou moeten ondergaan. Naar hot oordeel van onze
toenmalige adviseurs is zulks niet het geval, en zou het verslag,
als het in dezen tijd werd opgemaakt, uitgenomen de be
grootingen en ramingen, slechts op ondergeschikte punten
anders luiden.
Op grond van het bovenstaande hebben wij de eer U in
overweging te geven aan den Raad voor te stellen
4°. tot de oprichting van een fabriek voor electriciteit van
gemeentewege te besluiten
2° aan de Commissie van beheer der Stedelijke Gasfabriek
op te dragen het doen van voorstellen om tot de uitvoering
van dit besluit te geraken.
De Commissie van beheer der Stedelijke
Gasfabriek,
H. C. Juta, Voorzitter.
A. Kroon Jr.
P. J. Kaiser.
Leiden, 18 Augustus 4903.
Naar aanleiding van uw vraag in hoeverre het verslag
omtrent de oprichting eener fabriek voor electriciteit te Leiden,
opgemaakt in de tweede helft van 1900, wijziging zou moeten
ondergaan, heb ik een bespreking gehad met den heer II.
Doyer, in verband waarmede ik de eer heb IT het volgende
te berichten.
De beschouwingen in het bovengenoemde verslag neergelegd
zouden slechts op ondergeschikte punten wijziging behoeven
te ondergaan of aangevuld behoeven te worden. De begrootingen
voor den bouw en installatie der fabriek, de raming voor het
kabelnet, en de ramingen van de inkomsten en uitgaven
zijn echter gemaakt in een tijd, toen er in de electrotech-
nische fabrieken volop werk was en de metaalprijzen belangrijk
hooger waren dan nu het geval is.
De cijfers voorkomende in de bijlagen IV, VI, VII en VIII
kunnen in de tegenwoordige omstandigheden aanmerkelijk
worden verlaagd. Alvorens een wijzizing dezer cijfers aan te
geven, veroorloof ik mij enkele punten op te noemen, waarom -
trent de heer Doyer en ik ons thans anders zouden uitdrukken.
Het slagen van een electrische centrale hangt ten nauwste
samen met den prijs, waarvoor de stroom beschikbaar wordt
gesteld. In Haarlem en Groningen zijn de electriciteitsfabrieken
nagenoeg gelijktijdig in werking gekomen (October 1902).
Haarlem heeft een hoog tarief, waarvan het gevolg is, dat de
aanvankelijke resultaten ver beneden de verwachting zijn
gebleven. In Groningen heeft men den stroom zeer billijk
beschikbaar gesteld en daar is men over het aantal aan
sluitingen en de voorloopige financiëele resultaten tevreden.
In Rotterdam heeft men een hoogen stroomprijs, men heeft
daar jaren met verlies gewerkt en eerst thans begint de
zaak te rendeeren. Amsterdam ziet de zaak anders in, daar is
de prijs niet alleen laag gesteld maar geeft men bovendien
om aansluitingen te lokken gedurende het eerste jaar den
stroom tegen den hal ven prijs. M. i. zal het voor Leiden
aangewezen zijn het voorbeeld van Groningen, misschien wel
van Amsterdam te volgen.
Een goed tarief samen te stellen is echter een uiterst
moeilijke zaak. In Groningen was men in Januari 1903, dus
nadat de fabriek slechts drie maanden gewerkt had, reeds
bezig een nieuw tarief te ontwerpen.
Waar wij iri het verslag op blz. 9 duidelijk deden uitkomen
dat het Wright's of Brighton'sche tarief ons zeer billijk voor
kwam, meen ik thans te moeten opmerken dat, het één gebrek
blijkt te bezitten. Het publiek op het vasteland van Europa
is er namelijk niet van gediend, het begrijpt het niet en ver
kiest een rekenwijze, die al moge ze dan minder billijk zijn,
onder zijn begrip valt. Hiermede moet, hoewel de juistheid
van het tarief er niet in het minst door aangetast wordt,
wel degelijk rekening worden gehouden. Er zal dus b.v. een
tarief moeten worden ingevoerd, waarbij aan afnemers van
groote hoeveelheden electriciteit belangrijke rabatten worden
toegestaan, of bij de verbruikers zullen meters moeten worden
geplaatst met dubbele wijzerplaat, waarvan op de eene het
totale verbruik en op de andere automatisch het verbruik
gedurende de uren, dat de centrale haar stroom goedkoop
kan leveren, wordt aangewezen.
Bij de raming der aansluitingen (blz. 45) in de verschil
lende deelen van de stad is uitgegaan van het gasverbruik
in die deelen. Het is in Groningen gebleken, dat die wijze
van schatten juist is; waar veel gas gebruikt wordt, is daar
de vraag naar electriciteit ook het grootst.
Op blz. 30 van het verslag wordt melding gemaakt van
stoomturbines. Hieromtrent meen ik te moeten opmerken,
dat waar voor twee jaren alleen gesproken werd van stoom
turbines bij eventueele uitbreiding der centrale, de onder
vinding geleerd heeft, dat het alleszins ver antwoord is, reeds
nu de mogelijkheid open te stellen om de centrale direct
met turbines te projecteeren.
Wat eindelijk de afname van electriciteit betreft, zoo is
er in het verslag niet opgewezen, dat de gasfabriek zelf een
belangrijke hoeveelheid electriciteit zal gebruiken. In den
laatsten tijd treedt het vervangen van den handenarbeid
door mechanische kracht in gasfabrieken meer en meer op
den voorgrond. Door de Stedelijke Gasfabriek werd in 1902
ruim 7300p00 M3. gas geproduceerd. Bij een dergelijke pro
ductie (s het van belang het vraagstuk van het mechanisch
laden en trekken van retorten goed onder de oogen te zien
en voor dit werk, dat afwisselend veel en weinig kracht
vordert en bij tusschenpoozen geheel stilligt, is electrische
kracht aangewezen.
Wat nu de begrootingen voor gelijkstroom- en draaistroom
centrale (Bijlagen IV en VI) aangaan, zoo kan ik er in de
eerste plaats op wijzen, dat de gasfabriek door aankoop van
verschillende perceelen tusschen de Oostvolmolensteeg en het
Prinsensteegje over een terrein van voldoende grootte kan
beschikken en er voor latere uitbreiding nog genoeg ruimte
zal overblijven.
De aanlegkosten voor den eersten bouw zijn geraamd: voor
gelijkstroom op 567000 (bl. 5) en voor draaistroom op
520000 (bl. 54). Bij de thans geldende prijzen en de con
currentie in de industrie zie ik er geen bezwaar in deze cijfers
met 20% te verminderen en den eersten bouw alzoo te ramen
op ƒ454000 resp. ƒ416000.
In de bijlagen VII en VIII
Ramingen van inkomsten en uitgaven eener gelijkstroom-
en eener draaistroom-centrale is als kolenprijs per wagon
ƒ100.aangenomen. Deze prijs kan op 90.worden terug
gebracht en daardoor dalen de exploitatiekosten per K. W. H.
van 11.65 cent op 14.35 cent, resp. van 43.2 cent op 12.8
cent. De andere cijfers onveranderd latende kunnen de in
komsten en uitgaven geraamd worden:
a. voor een gelijkstroom-centrale:
Inkomsten.
462000 K.W.U. a 26 cent42120.—
81000 K.W.U. a lö1^ cent 12555.—
meterhuur2100.
56775.—
Uitgaven.
4% over 45400018160.—
243000 K.W.U. a 11.35 ct27580.50
batig saldo44034.50
56775.-
b. voor een draaistroom-centrale:
Inkomsten.
162000 K.W.U. a 26 ct,42120.—
81000 K.W.U. a 45.5 ct42555.—
meterhuur2100,
56775.—
Uitgaven.
4% over 416000 46640.
243000 K.W.U. a 42.8 ct31104.—
batig saldo9031
f 56775.-
Ik wensch hier nog te releveeren, dat zooals op blz. 40
van het verslag is medegedeeld de Engelsche electrische
gemeente-centralen in 4898 den electrischen stroom tegen
een gemiddelden prijs van 22^2 cent per Kilowatt-uur kon
den afgeven. Hiermede stemmen de geraamde prijzen der
inkomsten 26 en 45V2 per K.W.U. overeen. Volgens de in
dezen opgemaakte ramingen zou het batig saldo 41034.50,
resp. 9031.— beloopen, volgens de ramingen van het ver
slag 5785.50, resp. 3899. Al moge het geraamde saldo
ad 11000.— resp. 9000.— niet binnen eenige jaren wor
den bereikt, toch is de waarschijnlijkheid, dat de electrische
centrale zich binnen een paar jaren na hare inwerking
treding zal bedruipen, heel wat grooter geworden.
Ten slotte nog enkele opmerkingen
40. Tot nog toe zijn aanvragen voor een particuliere con
cessie in Leiden achterwege gebleven, het is echter wel te
verwachtendat vroeger of later bij de Gemeente een der
gelijke aanvraag zal inkomen en dan door den Raad een
beslissing zal moeten worden genomen.
2°. Het aantal academische gebouwen te Leiden bedraagt
22, hiervan hebben er 7 een electrische installatie en 45
niet. Wij mogen niet aannemen, dat die 45 gebouwen zich
onmiddellijk aan een gemeente-centrale voor electriciteit