DONDERDAG 22 OCTOBER 1903. 145 deel eerst gehoopt had, dat de tijd te kort schijnt te zijn om Burg. en Weth. in de gelegenheid te stellen alsnog een voor stel in te dienen tot nadere wijziging van dit concept. Wanneer nu Burg. en Weth. verklaren daartoe geen gelegenheid meer te hebben, dan kan ik my daarbij ook wel neerleggen. Ik trek dus mijn motie in. De heer Pera. M. d. V. Het spijt mij zeer, dat de heer van der Eist op het oogenblik niet zeer gelukkig is geweest met het doen van zijn voorstel, en ik zal nu niet andermaal met een motie voor den dag komen. Maar voor mijzelven wil ik toch uitspreken en misschien dat het grootste gedeelte van den Raad in dit opzicht met mij instemt, dat het mij hoogst aangenaam zou wezen, wanneer het Dag. Bestuur vooral in die richting stuurde, dat de werklieden, verbonden aan de gemeentereiniging, een goed inkomen hebben, in het midden latende langs welken weg hun dat inkomen bereikt. Hier is niet tegengesproken geworden wat men in het Leidsch Dagblad heeft kunnen lezen, dat in 't algemeen het loon tegenwoordig boven de f 7 92 komt. Als Burg. en Weth. wisten te bewerken, dat den werklieden in elk geval een behoorlijk loon verzekerd werd, waarbij hun het mes niet op de keel gezet wordt, dan zou dat zeker bij den Raad groote instemming vinden. De Voorzitter. Ik moet verklaren, dat wij op een der gelijk verzoek thans moeilijk kunnen ingaan. Daartoe zou noodig geweest zijn het opnemen eener bepaling in de «Voor waarden". Burg. en Weth. zijn op grond van hunne verant woordelijkheid nu in hoofdzaak verplicht er voor te zorgen, dat de gemeente tegen de minst mogelijke prijzen gediend wordt, en kunnen den pachters een dergelijken last niet opleggen. Daar niets meer aan de orde is en niemand meer het woord verlangt, wordt de vergadering door den Voorzitter gesloten. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1903 | | pagina 9