DONDERDAG 22 OCTOBER 1903.
143
De heer Pera zegt, dat hij het hoe en wat liever wil overlaten
aan Burg. en Weth. Natuurlijk, daarom heb ik ook een motie
vooigesteld en niet een geheel omlijnd voorstel gedaan. Ik
wensch ook gaarne de uitvoering over te laten aan Burg. en
Weth., als het maar niet minder worde dan fl.hO en 11 uren.
De heer P. J. van Hoeken Een enkel woord nog slechts om
even den heer Korevaar te beantwoorden. «ij zegt dat de
vroegere pachters eigen terrein hadden, maar dat is slechts
waar voor den pachter van het baggeren; maar de pachter van
het ophalen van asch en vuilnis had een terrein van de ge
meente. Waar nu de grofsmederij gedeeltelijk is, had men de
aschschuur met de vuilnisstalen, afgescheiden van die voor het
baggerwerk. De tegenwoordige aschschuur is niet zoo groot,
maar heeft de bijbehoorende vuilnisstalen aan den lloogen
Rijndijk, aan den anderen kant; enfin, de heer Korevaar is
natuurlijk nog beter daarvan op de hoogte dan ik. Maar ik
zie niet in, dat het bezwaar tegen splitsing zoo groot is, daar
de baggerstalen aan den anderen kant liggen. Ik blijf volhouden,
dat het voordeeliger zou zijn, die twee zaken afzonderlijk te
verpachten.
De heer Verhey van Wijk. M d. V. Het bezwaar dat
men oppert tegen de mogelijkheid om te controleeren wat
de werklieden verdienen kan toch ondervangen worden, dunkt
mij, door de lijsten te raadplegen van de Rijksverzekering-
bank, waar precies in aangegeven wordt, wat iemand aan
loon, emolumenten en fooien ontvangt, omdat daarnaar de
premie en, bij ongeluk, de schadeloosstelling worden geregeld.
Bijzondere controle behoeft er dus niet te bestaan.
De heer A. J. van Hoeken J.Jz. M. d. V. Het heeft bij de
Commissie van Fabricage een punt van ernstige overweging
uitgemaakt of het concept op dit punt niet gewijzigd moest
worden. Na ampele bespreking en ernstig onderzoek was het
haar niet mogelijk tot eene conclusie te komen, hoe hoog
het minimumloon moest worden gesteld, om de eenvoudige
reden, dat het niet mogelijk was te ontdekken, wat de juiste
cijfers waren. Ik wijs er echter op, dat, als een dergelijke
bepaling in het contract wordt opgenomen, de pachters daar
mede zeer zeker rekening zullen houden, maar dan zal het
nog zeer de vraag wezen of de werklieden werkelijk zullen
krijgen waar zij recht op hebben, en daarop zal geen con
trole zijn.
De baggerlieden werken per schuit zooals de heer Korevaar
deed uitkomen en zoo is het voor de straatreinigers en vuilnis-
lieden weder op een andere wijze geregeld. Het verschil tusschen
het voorgestelde en het genoemde loon wat zou worden ver
diend op heden, zou der gemeente zeker op een 8 a 9 duizend
gulden komen te staan.
De heer van der Elst. M. d. V. Ik zou gaarne van den
heer A. J. van Hoeken vernemen hoe hij komt tot de bere
kening der groote cijfers, die door hem genoemd werden. Zij
waren zoo groot, dat men er stil van geworden is, maar
daarom acht ik ze nog niet bewezen.
De Voorzitter, Het spijt mij dat ik mijn verzoek moet
herhalen om toch geen cijfers te noemen en te bediscussieeren,
want werkelijk kan daardoor de zaak niet bevorderd worden.
Als men daarmede toch zou willen voortgaanzou ik de zit
ting moeten veranderen in eene met gesloten deuren. Men
dient, naar mijne innige overtuiging, op deze wijze niet het
belang der Gemeente.
De heer A. J. van Hoeken J.Jz. M. d. V. De cijfers, door
mij genoemd, zijn het resultaat van eigen berekening en kun
nen door mij volkomen gemotiveerd worden.
Voor 't overige zal ik niet verder op de quaestie ingaan.
De Voorzitter. De heer van Hoeken meent dus slechts,
dat zijne medegedeelde cijfers juist zijn. Zekerheid bezit
hij niet.
De heer P. J. van Hoeken. Dan wil ik nu nog alleen een
enkel woord zeggen om mijn stem te motiveeren, die ik
eerst heb toegezegd aan de motie van den heer Sijtsma. Nu
heb ik wel gezegd, dat ik vóór zijn motie zou stemmen om
een bepaling te maken van een minimum-loon, maar ik heb
niet gezegd, dat ik hierin zou willen hebben opgenomen een
loon van 7.50. Dat is een loon, dat wel niet hoog schijnt,
maar als de emolumenten daarbij komen, dan moet ik mij
toch daartegen verklaren. Ik heb bedoeld: met inbegrip
daarvan, maar niet: behalve
De Voorzitter Ten slotte wil ik dan nog wel opmerken,
dat, waar de heer Sijtsma zooeven heeft gezegd, dat hij
enkel het beginsel wenschte te zien uitgemaakt, dat toch
niet juist is. In de motie wordt alles tot in bijzonderheden
geregeld, dus had hij dan, om alleen het beginsel uit te
maken, een motie moeten indienendie algemeener luidde
dan die, welke hij nu heeft ingediend.
De algemeene beraadslaging wordt gesloten.
De motie van den heer Sijtsma, daarop in stemming ge
bracht, wordt verworpen met 18 tegen 9 stemmen.
Tegen stemmen de heeren de Goeje, Hasselbac-h, van Hamel,
Kerstens, van Lidth de Jeude, A. J. van Hoeken J.Jzn., Ie Poole,
Vergouwen, van der Lip, Bots, Driessen, P. J. van Hoeken,
de Vries, Korevaar, Fockema Andreae, Pera, A. Mulder en
Kaiser.
Voor stemmen de heeren: Witmans, Verhey van Wijk,
van der Eist, Paul, van Tol, van Dissel, P. J. Mulder, Bosch
en Sijtsma.
Het voorstel om eene openbare aanbesteding te doen plaats
hebben, wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
De artt. 153 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging
en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 54, luidende:
»Ten behoeve van de uitoefening van hun bedrijf wordt den
pachters van gemeentewege kosteloos een terrein beschikbaar
gesteld ter grootte van 2 H.A. 30 A. 28 cA., waarvan 95 A.
41 cA. water.
De pachters zijn verplicht bij het einde van den pachttijd
of bij ontbinding der pachtovereenkomst dit terrein in behoor
lijken staat, d. i. ontdaan van verzamelingen van vuil, mest
en dgl. aan de pachters wederom terug te geven.
Indien de pachters op dit terrein nieuwe gebouwen, werk
plaatsen enz. willen plaatsen of eenige verandering willen
brengen in de inrichting of bestemming der ter hunner be
schikking gestelde terreinen of opstallen, behoeven zij daartoe
de goedkeniing der verpachters. Bij het einde van den pacht
tijd of bij ontbinding der pachtovereenkomst gaan deze ter
reinen met alle gemaakte wijzigingen en verbeteringen kosteloos
over in handen der verpachters."
De heer Paul. M. d. V. In het nieuwe artikel 54 slaat in
den vierden regel van de 2e alinea: «pachters", hetgeen blijk
baar moet wezen verpachters.
Dan wordt in de eerste alinea melding gemaakt van het
terrein, dat kosteloos ter beschikking van »de pachters" wordt
gesteld. Maar wanneer nu een verpachting in verschillende
perceelen plaats heeft, wat krijgt dan de eene pachter en wat
krijgt de andere?
De heer Korevaar. M. d. V. Dat heele terrein zal beschik
baar zijn voor het reinhouden van de Gemeente. Bij verpach
ting van het marktwezen heeft men geen terrein noodig, en
tot nu toe ook nooit gehad. Het terreindat door de gemeente
wordt aangeboden, komt geheel ter beschikking van den pachter
van het reinhouden der gemeente.
De heer Bots. M. d. V. Ik acht het niet voorzichtig om
hier eenvoudig te spreken van een terrein ter grootte van enz.,
en zou daarvoor liever gelezen hebben: volgens het kadaster
groot enz., omdat de hier genoemde cijfers aan het kadaster
ontleend zijn en er somtijds aanmerkelijk verschil is tusschen
de kadastrale en de werkelijke grootte.
De Voorzitter Er bestaat geen bezwaar tegen om deze
wijziging over te nemen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Aldus gewijzigd, wordt art. 54 zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
Beraadslaging over art. 55, luidende:
«Indien de pachters tot uitoefening van hun bedrijf nog andere
dan de in Art 54 al. 1 genoemde terreinen wenschen te bezigen,
behoeven zij daartoe de goedkeuring der verpachters.
Bij het einde van den pachttijd of bij ontbinding der
pachtovereenkomst zijn de pachters verplicht, deze terreinen
met alle zich daarop bevindende gebouwen, werkplaatsen of
andere opstallen, voor zoover de verpachters zulks wenschen,
aan de gemeente Leiden over te dragen tegen betaling door
deze van de waarde dezer terreinen en opstallen, volgens
taxatie door 3 deskundigen, waarvan één door de verpach
ters, één door de pachters en een derde door de beide benoem
den, of bij verschil door den Kantonrechter, benoemd wordt."
De heer Paul. M. d. V. Volgens het nieuwe art. 55 zijn
bij het einde van den pachttijd of bij ontbinding van de
pachtovereenkomst de pachters verplicht deze terreinen met
alle zich daarop bevindende gebouwen, werkplaatsen of andere
opstallen, voor zoover de pachters zulks wenschen, aan de
gemeente Leiden over te dragen.
Nu is het denkbaar, dat een aannemer een terrein gebruikt,
maar zonder dat dit ot de opstand zijn eigendom is. Hoe
stellen Burg. en Weth. zich voor te handelen voor 't geval
de aannemer huurder is?
De Voorzitter Blijkbaar is hier gedacht aan eigendom,
niet aan huur. Trouwens het is bijna niet denkbaar, dat op
huurterrein een opstand zou mogen aangebracht worden als
in deze noodig is.